DE SOLLICITANT
Het sollicitatiegesprek is bijna afgerond. Het laatste dat nog aan de orde moet komen is de identiteit. In de advertentie is wat dit betreft duidelijk vermeld dat de sollicitanten Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid van harte moeten onderschrijven.
“Het is wellicht overbodig om het te vragen” zegt de voorzitter, “maar sta je helemaal en zonder meer achter de Drie Formulieren van Enigheid?”
“Jazeker” antwoordt de sollicitant, “ik onderschrijf die van harte, hoewel ik liever gehad zou hebben dat de eerste paragrafen van de hoofdstukken in de Dordtse Leerregels wat anders geformuleerd zouden zijn. Er wordt daar tegenwoordig zoveel misbruik van gemaakt. Als de opstellers dat geweten zouden hebben, zouden ze zich wel wat zorgvuldiger uitgedrukt hebben, denk ik. Maar goed, u hoeft wat dat betreft niet bang te zijn dat ik onzuiver in de leer ben!”
De voorzitter knikt en vervolgt: “Je hebt volgens mij wel over deze zaken nagedacht. Uit je antwoord blijkt namelijk dat je stevig in de bevindelijk-gereformeerde traditie staat en dat je je niet laat meeslepen met allerlei wind van leer. Als laatste punt dan nog een vraag. Let wel, het is een formele vraag, want nodig is het eigenlijk niet, maar formeel moet ik je de vraag toch echt stellen. Onderschrijf je de Bijbel werkelijk van kaft tot kaft?”
De sollicitant aarzelt even en zegt dan, tot grote schrik van de benoemingscommissie: “Nou, u zult het wel vreemd vinden, maar eerlijk gezegd, niet helemaal…”.
Het is even stil in de kamer. Dan vraagt de voorzitter verbaasd: “Hoezo dan niet? Niet helemaal….? Dit verdient enige uitleg, dat begrijp je wel”.
De voorzitter gaat wat rechter zitten en zo ook de andere aanwezigen. Allen kijken nu naar de sollicitant. Ondertussen proberen enkele leden in gedachten te raden wat de reden kan zijn van dit onverwachte antwoord. Misschien iemand die beïnvloed is door de moderne theologie, denkt iemand. Maar nee, uit het antwoord van zojuist kan toch opgemaakt worden dat de sollicitant echt stevig in de gereformeerde traditie staat.
Na een lastige stilte vervolgt de sollicitant: “Tsja, ik begrijp dat ik dit uit moet leggen. Eens even kijken, waar moet ik beginnen? Wel, iets waar ik bijvoorbeeld grote moeite mee heb is dat Bijbel zoveel keer oproept tot bekering. Ik bedoel oproepen als:‘bekeert u, bekeert u’. Ik heb eens geteld met behulp van de Concordantie en kom zo op een paar honderd keer! Ik begrijp dat niet. Misschien zijn het wel vertaalfouten, maar dat ga ik nog uitzoeken. Weet u, volgens mij zou er moeten staan: ‘u moet bekeerd wórden, u moet bekeerd wórden’. Dat is wat onze dominees tenminste altijd zeggen en schrijven. Wij moeten vragen aan God of Hij ons wil bekeren, en dat staat er nu net maar een paar keer in. Hebben de Bijbelschrijvers dan niet begrepen dat een mens zich niet kan bekeren, of hebben theologen uit de 19e en 20e eeuw dat pas ontdekt?”
“Nou nou …” onderbreekt een van de commissieleden verschrikt, “dat kun je niet zomaar zeggen. Er staat ook ergens dat de Heilige Geest de Bijbelschrijvers geïnspireerd heeft. Dus wees alsjeblieft voorzichtig met zulke opmerkingen!”
De anderen knikken instemmend.
De voorzitter vraagt de sollicitant om verder te gaan. Deze vervolgt: “Waar ik ook moeite mee heb is dat ik regelmatig in de Bijbel lees dat mensen zomaar opgeroepen worden om tot Christus te gaan, zonder dat ze aan hun schuld en verloren staat ontdekt worden. De doodstaat wordt gemist, zeg maar. Dat is nu net iets waar onze predikanten zo voor waarschuwen. Dan krijg je mensen met een Jezus van vijf letters, mensen met een ingebeelde hemel.
Neem nu teksten als Spreuken 1 vers 20 tot 26. Daar worden mensen opgeroepen zich tot de opperste Wijsheid te keren, terwijl ze hun slechtigheid beminnen. Daar had moeten staan: betreuren! Eerst ellende, dan verlossing! Paulus en de ander apostelen hebben dat ook nog niet helemaal begrepen, denk ik. Er staat in de Handelingen verschillende keren dat ze ergens kwamen, Christus verkondigden en de mensen bewogen tot geloof. Gelukkig hebben onze predikanten dat Evangelie wat bijgesteld. Zij zeggen altijd dat Christus alleen verkondigd mag worden aan de schuldverslagenen, aan degenen die helwaardig zijn. De wet moet dus altijd eerst gepredikt worden. Want wat hebben mensen nu bij Jezus te zoeken als ze nog niet aan hun schuld ontdekt zijn?”
De sollicitant zwijgt even. Hij haalt een zakdoek te voorschijn en veegt daarmee zijn bezwete voorhoofd af. In de kamer is het nog steeds doodstil. Dan neemt de voorzitter weer het woord. “Zo zo, dit is nogal wat. Wat moet ik hierop zeggen? Het zijn nogal beschuldigingen, maar het klinkt wel, ja, hoe moet ik het zeggen, eh.. vrij rechtzinnig.”
“Ja”, vervolgt de sollicitant, “ik hoop dat u begrijpt dat ik dit niet zomaar zeg. Maar ik vind het gewoon onbegrijpelijk dat ik dingen in de Bijbel tegenkom, waar onze dominees nu juist zo tegen waarschuwen. Vooral over dat geloven. Als de stokbewaarder aan Paulus vraagt wat hij moet doen om behouden te worden, zegt hij nota bene gelijk: geloof in Jezus Christus! Dat is nu het gevaar… Tegenwoordig hoor je dat overal, je moet maar geloven, gewoon geloven. Onze dominee zegt altijd, we kunnen niet, we zullen niet en we willen niet. Ik geloof overigens wel dat Paulus begrepen heeft dat het geloof een gave is, maar het lijkt erop dat hij dat soms gewoon vergeet. Neem nou die teksten in 2 Korinthe 5. Daar schrijft hij dat hij de mensen beweegt tot het geloof. Ja, sterker nog, hij smeekt de mensen, namens God staat erbij, maar dat moet een latere toevoeging zijn, om zich met God te laten verzoenen! Alsof het van de mens af zou hangen…. Onbegrijpelijk vind ik ook in dit verband dat de Heere Zelf ook gelijk begint met de oproep tot geloof en bekering. Ik vraag me werkelijk af of dat wel zo gegaan is. Nogmaals, we kunnen ons toch niet bekeren en we kunnen toch niet geloven? Als je dan oproept om dat toch te doen, dan krijg je van die doe-het-zelvers, en die hebben we al genoeg in onze dagen, zegt onze predikant.
En wat denkt u van die levensgevaarlijke leer van de algemene verzoening? Ik vraag me echt af waarom de Bijbelschrijvers niet zorgvuldiger waren als het gaat om de reikwijdte van de verzoening. Zo hebben ze die algemene-verzoeningsdrijvers een stok in de hand gegeven. Al die teksten waarin staat dat God ‘de wereld’ liefheeft, dat Hij een verzoening is voor de zonden der, ja, let op, der ‘gehele wereld’, dat Hij een Behouder is ‘aller mensen’, dat de zaligmakende genade Gods verschenen is aan ‘alle mensen’, dat Hij wil dat ‘alle mensen’ zalig worden, enzovoort, enzovoort. Waarom hebben de auteurs er niet gelijk bijgeschreven dat eigenlijk de ‘uitverkoren wereld’ en ‘allerlei mensen’ bedoeld worden. Dan hadden onze predikanten dat niet hoeven uit te leggen en zou er niet zoveel misbruik van gemaakt worden.”
Hier zwijgt hij. In de kamer is het nog steeds doodstil, hoewel hier en daar wat ongemakkelijk heen en weer geschoven wordt.
Om zijn opvattingen nog wat verder te onderbouwen, vervolgt de sollicitant: “Weet u, eigenlijk zit het Evangelie heel logisch in elkaar: God is almachtig, dat staat vast. Als Hij wil dat alle mensen zalig worden, dan zou dat ook gebeuren. Straks zal blijken dat niet alle mensen zalig zijn, dus dan heeft God dat ook niet gewild. En die teksten die aangeven dat God dat wel wil, nou ja, dat kun je verklaren door het gegeven dat God een geopenbaarde en een verborgen wil heeft. Wel, en als God niet wil dat alle mensen verlost worden, dan is het logisch dat je niet iedereen op moet roepen tot geloof en bekering, want dan bied je wellicht iemand iets aan voor wie het niet bestemd is.
En daar waar staat dat het Evangelie aan alle mensen gepredikt moet worden, wordt de uitwendige roeping bedoeld. Je moet dus voor de zekerheid de beloften aan de mensen voorstellen en niet aanbieden. Je moet ze vertellen dat ze eerst aan hun schuld ontdekt moeten worden en vertellen hoe dat gaat. Het beste is als een ware dienstknecht daarbij zijn eigen weg als voorbeeld en maatstaf gebruikt.
Ik vind het trouwens ook belangrijk dat een predikant vooral in wensende zin spreekt, zoals ik al gezegd heb, bijvoorbeeld: we moeten bekeerd worden, mocht de Heere ons dat ware geloof nog eens schenken, God mocht ons nog eens genadig zijn, we moeten een nieuw hart ontvangen, schenke God ons die wederbarende genade, enzovoorts. Dat is de ware prediking!
Veel passages in de Bijbel komen hier wel niet mee overeen, maar er zijn tegenwoordig gelukkig nog predikers in het land, die nog meer licht kregen en dat gecorrigeerd hebben.
Even zwijgt de sollicitant, kijkt de kring rond en vervolgt: “Ik voel me soms echt geroepen om mensen te waarschuwen tegen allerlei wind van leer. We worden de laatste tijd steeds meer overspoeld met geluiden die tegen de zuivere waarheid ingaan. Als je je verdiept hebt in de aloude waarheid die bij ons nog gehoord mag worden en die te vinden is in de prekenboeken, die de laatste tijd gelukkig op grote schaal uitgegeven worden, zult u dat wel met mij eens zijn. Even terzijde, vindt u het ook zo fijn dat onze predikanten zo vaak de behoefte hebben om hun preken alvast in schrift uit te laten geven? Ik zeg altijd tegen de jongeren: Jongelui, lees ze toch veel! We hebben natuurlijk ook nog wat Oudvaders en Puriteinen, maar eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat ook velen van hen niet zo dicht bij de waarheid gekomen zijn als de predikanten in onze tijd.
Maar goed, ik zei net aloude waarheid, omdat die al zeker meer dan honderd jaar oud is en zelfs te vinden is bij sommige theologen die nog eerder leefden! Hoe meer je je in die waarheid verdiept, hoe meer je erachter komt dat er zoveel is dat de toets van rechtzinnigheid niet kan doorstaan. En weet u, niet alleen nu hebben we te maken met allerlei wind van leer, zelfs heel vroeger was dat al zo. U mag best weten dat het voor mij dan ook schrikken was dat, nadat ik me verdiepte in onze bevindelijk-gereformeerde waarheid, zelfs iemand als Paulus die waarheid dus toch niet ten volle bracht. Ik heb het daar al over gehad en ik begrijp dat dat veel onbegrip oproept. Ik wil dan ook, als dat mag, toch nog even kort uitleggen wat ik daarmee bedoelde. Kan dat nog even?”
De voorzitter kijkt de andere commissieleden aan. Omdat hij ziet dat iedereen aandachtig luistert, knikt hij en zegt: “Ga door, we hebben de tijd.”
De sollicitant vervolgt. “Ik wil dat dan doen aan de hand van enkele van zijn preken die opgetekend staan in het boek Handelingen. U weet dat onze predikanten altijd veel nadruk leggen op de totale onmacht van de mens en heel voorzichtig zijn als het gaat om het aanbod van genade, als er eigenlijk wel van aanbod gesproken kan worden. Het is voor mij dan ook onbegrijpelijk dat Paulus dat toch niet altijd ingezien heeft. In hoofdstuk 2 bijvoorbeeld spreekt Petrus de Joden en allen die in Jeruzalem wonen toe. Hij geeft eerst een verklaring van de gebeurtenissen (de vervulling met de Heilige Geest). Vervolgens gaat hij vanuit het Oude Testament bewijzen dat de Heere Jezus de Messias is. Voorts beschuldigt hij de Joden van het feit dat zij Jezus hebben verworpen en zelfs gekruisigd hebben. Gelukkig spreekt hij nog wel over schuld, over zondekennis. Maar dan? Alle toehoorders worden verslagen, staat in vers 37, en roepen uit: wat zullen wij doen mannen broeders? Dan volgt het antwoord van Petrus aan allen: Bekeert u en een ieder van u worde gedoopt… Er wordt in deze preek helemaal niet gesproken over de val, de onmacht van de mens en de uitverkiezing! Nee sterker nog, er staat dat niet alle verslagenen worden gedoopt, alleen diegenen die zijn woord gaarne aannemen en geloven, vers 41en 44.
Gelukkig staat er aan het eind van het hoofdstuk nog wel dat de Heere dagelijks toedeed tot de gemeente die zalig werden. Maar helaas komt deze dingen in de preek zelf niet aan de orde!
Bij ons is het juist andersom. Gelukkig maar! De schuld wordt aangewezen, de uitverkiezing gepredikt en de onmacht van de mens benadrukt. Die oproep tot bekering, laat staan dat spreken over aannemen, dat hoor je bij ons nauwelijks. We vinden dat maar remonstrants. Logisch eigenlijk ook, wat de Heere Zelf zal dat wel uitwerken in Zijn uitverkoren volk. Daar hoef je toch in de preek niet zo op aan te dringen… Dan krijg je dus allemaal van die mensen die het zelf kunnen.
Ook in hoofdstuk 13 van Handelingen komt duidelijk naar voren dat Paulus de aloude waarheid nog niet helemaal begrepen had. Paulus en de zijnen zijn in Antiochie en worden daar in de synagoge uitgenodigd om een woord te spreken. Hij begint met de geschiedenis om aan te tonen dat Jezus de beloofde Messias is. Daarna zegt hij zomaar tot allen, u!, vers 26, dat het woord der zaligheid tot hen gezonden is. Een algemeen aanbod dus! Hoe kon hij nu weten of al die mensen wel uitverkoren waren? Hij verkondigt vervolgens aan allen de belofte, namelijk dat een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt. Weer zo algemeen! Beseft Paulus dan niet dat die belofte alleen voor de Zijnen geldt? Aangezien een prediker niet weet wie dat zijn, moet hij de kenmerken preken en de belofte alleen de schuldverslagenen voorhouden. En dan staat er gelukkig wel weer aan het eind van het gedeelte dat er zovelen geloofden als er verordineerd waren tot het eeuwige leven (vs. 48). Maar ook in deze prediking wordt niet gesproken over de val, de onmacht van de mens, de voorwaarde om eerst van zonden overtuigd te zijn, de weg van Gods volk en de uitverkiezing. Snapt u nu wat ik bedoel?
Maar goed, het is weer een lang antwoord geworden en ik zou nog veel meer kunnen noemen. In ieder geval onderschrijf ik de Bijbel zeker, behalve dan de zojuist genoemde zaken.”
Inmiddels is het veel later geworden dan de bedoeling was. De voorzitter staat op, bedankt de sollicitant voor zijn uitvoerige antwoorden en vraagt hem even de kamer uit te gaan. Na enige tijd wordt hij geroepen en ontvangt een blijde boodschap. Hij mag werknemer worden. Dankbaar neemt hij dan ook dat aanbod aan.
Op de gang wordt hij nog even aangesproken door een van de oudere bestuursleden. “Zeg” zo spreekt hij, terwijl hij de sollicitant even apart neemt, “we zijn het bij ons wel niet zo gewend, maar ik wil je toch vragen of je er nou ook persoonlijk iets van mag kennen..”
De sollicitant kijkt hem wat verbaasd aan, staart vervolgens naar zijn schoenen en zegt niets. Even blijft het stil. Dan zegt het bestuurslid: “Bid er maar veel om. Het is je in ieder geval van harte gegund! En blijf vooral vasthouden aan de oude waarheid die al Gods volk heeft geleerd."
Ze nemen afscheid van elkaar en gaan elk hun eigen weg.