Posthoorn schreef:Valcke schreef:- In het boek 'Komen' spreekt inderdaad Bunyan over 'komenden' ter onderscheiding van 'gekomenen' (Hoofdstuk 5). Hij zegt daarvan dit: 'Jezus Christus vertrouwt erop dat aangezien de Vader Zijn volk aan Hem gegeven heeft, zij kracht zullen ontvangen om tot Hem te komen.' En iets verder: '...omdat zij aan Mij gegeven zijn'. De hele passage op blz. 94-95 gaat hierover. Bunyan zegt dus dat zij zullen komen op grond van het feit dat zij door de Vader aan Hem (Christus) gegeven zijn. Met andere woorden: zij zijn hiertoe verkoren en bestemd. Het gaat hier op geen enkele manier over een "reeds wedergeboren" zijn.
Maar hij suggereert dat er bij hen geloof aanwezig is/kan zijn, zie blz. 99-100. Wel spreekt hij dit - impliciet - weer tegen op blz. 102, waar hij de tekst aanhaalt: "Wij die geloven gaan in de rust."
Blz. 99-100 gaat geheel over de aanbieding en de bereidwilligheid van Christus. Op de tweede helft van blz. 100 maakt hij een uitstapje naar het geloof van Abraham. Hij zegt helemaal niet dat degenen die nog niet gekomen zijn, ook dit geloof hebben.
- Inderdaad gaat Bunyan daarna verder - pas vanaf blz. 101 - met het verklaren dat er 'komenden' zijn die als het ware 'op weg' zijn naar Christus. Toch leert Bunyan geen verandering van staat vóórdat zij gekomen zijn. Bv. zegt hij: 'Hij die tot Christus gekomen is, heeft ook dit voor, dat hij het bruiloftskleed aan heeft, terwijl degene die nog naar Hem op weg is, dat niet heeft.' Het is dus niet zo dat Bunyan slechts spreekt over de beleving, nee, de verandering van stáát verbindt hij duidelijk aan het daadwerkelijk tot Christus gekomen zijn. Dat mensen een heerlijkheid in Christus zien, wil ook helemaal niet zeggen dat Bunyan deze mensen al zalig (wedergeboren en dadelijk gerechtvaardigd) rekent. Dat is echt een lezen van Bunyan vanuit een GG-perspectief. Bunyan is echter duidelijk genoeg: hij leert geen zaligheid - en ook geen wedergeboorte - voordat een mens werkelijk tot Christus gekomen is. Wel leert hij dat zo'n komende die door de Vader hem gegeven is, zéker komen zal.
Bunyan heeft het niet over verandering van staat, Dat woord gebruikt hij hier volgens mij ook helemaal niet. Hij benadrukt vooral het verschil in beleving, zie blz. 101 onderaan: "voor zijn eigen gevoel". Het lijkt er in zijn beschrijving sterk op dat het slechts een gradueel verschil in staat is en geen essentieel verschil.
Bunyan zegt anders vrij duidelijk dat zo'n persoon nog niet gered is:
- 'Hij die nog bezig is tot Hem te komen, heeft nog niet gedronken van het water des levens.' (blz. 102)
- 'Wij die geloofd hebben gaan in de rust'. - Hij spreekt hier over geloof van de gekomenen, hij spreekt niet over geloof bij degenen die nog komen.
- 'Hij die tot Christus gekomen is, heeft ook dit voor, dat hij het bruiloftskleed aan heeft, terwijl degene die nog naar Hem op weg is, dat niet heeft.'
M.i. kun je zulke passages niet wegpoetsen door te zeggen dat Bunyan inderdaad ook zegt dat de zonden voor iemands gevoel op hem liggen. Die passage kun je echter ook zo lezen dat Bunyan zeggen wil dat Christus reeds daadwerkelijk voor hem gestorven is, zoals hij enkele bladzijden eerder verklaard heeft. De vergeving van zonden ligt vast in de verkiezing en in het verzoenend werk van Christus. Je concludeert er nu uit dat het '
alleen voor het gevoel is', en dus niet werkelijk. Dat lijkt mij een aanname, ofwel: je leest er iets in wat er niet staat.
Wanneer je met zulke passage (niet gedronken van het water des levens, geen bruiloftskleed aan, enz.) nog zeggen kunt dat Bunyan leert dat iemand reeds wedergeboren en zalig zou zijn, dan ga je m.i. wel heel erg ver. Bunyan wil zondaren bemoedigen om tot Christus te komen, maar hij bemoedigt hen niet door te stellen dat zij feitelijk reeds al "iets" hebben voor de eeuwigheid. Wat zij wel hebben is het vaste woord van Christus (in de nodiging) dat een iegelijk die tot Hem komt, bij Hem welkom zijn.
Zolang Christen de poort niet binnen was gegaan, rekende Bunyan hem niet behouden. (En dan gaat het niet slechts om de beleving, maar zoals de zaken daadwerkelijk liggen.)
Maar wél voor hij bij het kruis komt en zijn pak wordt afgenomen. En dit is een typische GG-leer: dat je Christus kunt kennen (Bunyan: door de enge poort zijn), maar dat toch je zonden niet vergeven zijn (Bunyan: nog niet bij het kruis gekomen zijn).
Dat is een ander punt; dat heeft inderdaad met de gevoelige kennis van de vergeving van zonden te maken, of een nader en helderder gezicht daarop (dat is voor mij de kwestie niet). Het ging nu over de leer van een wedergeboorte vóór het daadwerkelijk tot Christus gekomen zijn - wat m.i. Bunyan nergens leert of daar ook maar enige voeding aan geeft.
- Verder kun je ook nader onderzoek doen naar bv. De Heilige Oorlog en andere geschriften. De vernieuwing naar Gods beeld (ofwel de wedergeboorte) alsook de vrijspraak vindt bij Bunyan plaats bij de inname van Mensenziel, en niet eerder wanneer de stad wordt aangevallen en de overtuigingen van Mensenziel toenemen.
Toevallig ben ik op een andere leeskring 'De Heilige Oorlog' aan het lezen. Wat mij daar opvalt is het feit dat de inwoners van mensziel bij vorst Immanuël aankomen, maar geen antwoord van Hem krijgen. Dat vind ik een beetje een vaag gedeelte, al begrijp ik wel wat Bunyan daarmee bedoelt. Maar kun je dat verbeelden door mensen tot vorst Immanuël te laten komen, waarbij ze wél zijn heerlijkheid zien? Maar ook dat past heel goed in de GG-theologie.
Ik vraag mij af of er staat dat zij wél Zijn heerlijkheid zien - waar staat dat volgens jou? Het gaat daar overigens over de gebeden die door Immanuël worden afgewezen zolang zij niet gekomen waren met de stroppen om de hals.
Het beeld van God wordt echter opgericht bij de inname van Mensenziel en niet eerder. De oprichting van dit beeld is de herschepping van de mens in de wedergeboorte. M.i. is het belangrijk om hierop te letten. Bunyan beschrijft dit niet voor niets. Er is geen sprake van in deze parabel dat de oprichting van het beeld al plaatsvond vóór de inname.