Soms is het goed iets te lezen over 'de ouden'. Mensen van nu weten vaak niet meer wie ze waren, wat hen bewoog. Wie ze leerde en hoe ze geleerd en geleid werden. Het leek me goed om misschien af en toe een korte levensschets te plaatsen van degenen die onder ons in achting waren.
Misschien zijn er die een bijdrage aan dit topic wil leveren. Het is niet zozeer bedoeld om te discussiëren, maar misschien is het goed "om de daden des HEEREN te gedenken van ouds her" en deze ook door te geven aan een jonger geslacht dat deze mensen vaak niet gekend heeft.
Deze keer: Dhr. A. De Redelijkheid.
Bron: Kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden, september 2002
Herinneringen aan de eerwaarde heer A. de Redelijkheid
Een hulpprediker met predikantsgaven
Het wijkgebouw in Wijk A. van de hervormde gemeente te Ouderkerk aan den IJssel was 's morgens en 's avonds vol met 'geliefde toehoorders'. Links en rechts zaten in de drieman bankjes de mannen en de jongens. En strikt gescheiden in het middenvak, eerst op stoelen en later ook in banken de vrouwen en de meisjes. Een enkele vrouw of meisje had een vaste plaats op een stoel op het podium. Sommige oude mannetjes kwamen nog met klompen naar de kerk, en ook de vuurtestjes ontbraken niet in de wintertijd. Graag had deze of gene van de trouwe toehoorders een warm stoofje onder zijn of haar voeten.
De 'ouden' die in 1924 hun plaats in het splinternieuwe wijkgebouw innamen, hadden vast niet kunnen denken dat hun zojuist uit Nieuwerkerk aan den IJssel gekomen voorganger tot Tweede Paasdag 1967 de diensten in het wijkgebouw zou leiden. Niet minder dan ruim 43 jaren zou hij dit deeltje Zijner erve dienen in de prediking des Woords, jarenlang als godsdienstonderwijzer, maar later ook nog als hulpprediker die huwelijken mocht bevestigen.
Altijd drie punten
Het klonk altijd zo vertrouwelijk op Gods dag, 's morgens om half tien en 's avonds om half zeven: 'Onze hulpe zij in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, Die de hemel en de aarde uit het niet geschapen heeft en door Zijne voorzienigheid nog onderhoudt en regeert, en Die nog nooit beschaamd heeft en nimmer beschamen zal degenen die op Hem hopen en betrouwen.'
De prediking van de heer De Redelijkheid van wet en evangelie, dood en leven, vloek en zegen, was zeer zuiver. Hij verklaarde de drie stukken die gekend moeten worden, zal het wel zijn op weg en reis naar de eeuwigheid. Scherp omlijnd waren zijn drie punten, waarin hij de gekozen tekst uit Gods Woord altijd verdeelde. De eerste twee punten werden behandeld vóór de middenzang en het laatste punt erna. Later, toen de ouder geworden zijnde voorganger een keertje meer liet zingen, liet hij tussen elk punt een psalmvers zingen. Altijd, maar dan ook werkelijk altijd, raadpleegde hij vóór de verklaring van zijn tekst de kanttekeningen om te zien wat de getrouwe overzetters ervan te zeggen hadden. Pas dan ging hij er wat van zeggen, onder inwachting van de onmisbare leiding en bediening van de Heilige Geest.
's Avonds werd er een catechismuspredikatie gehouden. Echt niet elke zondagsafdeling per rustdag. Verre van dat! Menigmaal zei hij na het behandelen van één vraag en antwoord of een gedeelte daarvan: 'Er is nog wat blijven zitten en daar gaan we volgende week zo de Heere wil en wij leven mee verder!' En dan kwam er een tweede verklaring van dezelfde zondagsafdeling of van de betreffende vraag, weer met drie scherp omlijnde punten, waarvan de inhoud altijd op elkaar geleek met als leidraad de gekozen catechismustekst die onlosmakelijk aan de predikatie was verbonden.
De gezongen versjes sloegen altijd precies op de punten in de prediking. Ze waren niet altijd makkelijk te zingen, maar met een beetje voorzingen lukte dat best. De voorganger hield van langzaam psalmgezang en langzame, eenvoudige begeleiding.
Rouwdiensten
Was er een rouwdienst, dan ging de rouwdragende familie zoveel mogelijk op het podium zitten. De heer De Redelijkheid had de gave zich te kunnen verplaatsen in de familieomstandigheden van de overledene. Hij wist precies (herderlijke zorg) wat er in zon familie leefde, hoewel hij geen hartenkenner was. Vaak kende hij de overledene goed en verplaatste hij zich dan ook in die omstandigheden. Hij heeft er verschillenden van Gods volk begraven, ook buiten Ouderkerk aan den IJssel. Ook onkerkelijken uit de gezelschappen, echte kinderen van God die het zuivere genadewerk deelachtig waren. Daarom was hij ook buiten Ouderkerk bekend en geliefd.
De eredienst
Maar er was meer! Er was ook een voorlezer. Vóór de dienst pakte hij een eenvoudig lessenaartje van zijn zitplaats vooraan in de ouderlingenbank, zette dat rechtop en las het te zingen psalmvers voor, waarna de blinde organist de samenzang begeleidde. Jazeker, vanaf de oprichting heeft het Ouderkerkse wijkgebouw een blinde organist gehad. En hij kon alle 150 psalmen spelen! Menigmaal begeleidde ik hem naar de kerk, en na een wandeling van een halfuur, ging hij met mij naar het orgel. Een klein orgeltje met loze pijpen.
Tussen de pijpen door zag ik dan de toehoorders hun plaats innemen, want een ieder had zijn of haar eigen plaats met een duidelijke scheiding tussen mannen en vrouwen. Alle plaatsen hadden een nummer. Een enkeling nam een vaste plaats op het podium in.
De hoorders waren erg op de prediking van deze voorganger gesteld. Ze liepen meer dan een half uur om het Woord te horen. En mocht de voorganger van het wijkgebouw eens in de ouderwetse Ouderkerkse dorpskerk volgens een ruilbeurt preken, dan liep hij zelf ook ruim een uur. Zijn trouwe aanhangers liepen die morgen of avond niet naar het wijkgebouw aan de Lageweg, maar volgden de voorganger de kant van de dorpskerk op, natuurlijk ook lopend.
Door de Heere gezonden
Wie was toch deze voorganger, die 43 jaar dezelfde gemeente heeft gediend? Die dag en nacht in Gods wijngaard dienstbaar was? Wie was toch deze voorganger die altijd zo eerbaar gekleed was met hoge hoed op? Het was de eerwaarde heer A. de Redelijkheid. De Heere had hem geroepen, bekwaam gemaakt en een plaatsje gegeven om Zijn Woord uit te dragen. Toen hij in 1924 in het onkerkelijke gedeelte van de gemeente Ouderkerk aan den IJssel kwam, wist hij niet wat de Heere met hem voorhad. Hij zou het later verstaan. Het is zo eeuwig waar: 'Wat Ik nu doe, weet gij niet maar gij zult het na dezen verstaan.' Hij is voor meerderen in Wijk A tot een eeuwige zegen geweest. De eeuwigheid zal het zeker openbaren.
In gezelschap
Enkele hoorders gingen na de avondkerkdienst niet naar huis, maar naar de pastorie om over het gehoorde na te denken en, als de Heere het gaf, te spreken uit eigen hart en leven. Dan gebeurde het weleens - niet altijd, want het is niet te maken - dat er water onder het scheepje kwam en de wonderlijke daden des Heeren in gezelschap werden verteld.
Jaarlijks werd in de nabijgelegen school ook 'de gezelschapsdag' gehouden. Dan kwamen de vele vrienden en vriendinnen in een paar schoollokalen samen, waar vaak stichtelijk werd gesproken en gezongen. En de Heere gaf nog weleens getuigenis aan Zijn eigen werk.
Vaak op reis
De Ouderkerkse voorganger was ook vaak op reis. Hij sprak nogal eens voor 'de verstrooiden, de verminkten en de kreupelen' in eenvoudige zaaltjes en gebouwtjes, ook in vrije en Oud Gereformeerde Gemeenten. Hij ging het land door waar hij maar gevraagd werd, en reisde ook naar Duitsland. Op een wonderlijke wijze was hij in contact gekomen met een klein gezelschap in het Duitse Duisburg-Meiderich. Verschillende in het Duits vertaalde preken zijn aan hen toegezonden. Het hele gezelschap is nu al jaren in de eeuwigheid. Wie had kunnen denken dat in dat duistere Duitsland nog een klein overblijfsel naar de verkiezing der genade was, dat niet kon opgaan onder de levende verkondiging. Ook bezocht hij daar zijn broer, woonde. die er niet ver vandaan woonde.
Goddelijke lessen
Op een keer was hij weer in de omgeving waar zijn broer woonde. De Heere onderwees hem toen door een voorbeeld uit de natuur. Later heeft hij die ervaring hier en daar verteld als hij sprak over Johannes 10 vers 3 inzake de ''Goede Herder Die Zijn leven geeft voor de schapen.''
We laten hem nu zelf aan het woord: ''Ik was op één van mijn reizen in Duitsland om mijn jongere broer te bezoeken, die daar woont, en ik vond het nodig hem eens te bezoeken om, menselijkerwijs gesproken, afscheid te nemen. Wat ik toen zag, ging in de dadelijkheid in mijn ziel leven. Het was tegen de avond en ik stond in een dal tussen de bergen. En daar zag ik een schaapherder met een grote kudde schapen van de steile berghelling afdalen. Zachtjes en langzaam, want hij had een trouwe zorg over zijn schapen. Er liepen grote schapen voorop, maar ik zag ook kreupele en dwalende schapen. En ook verschillende lammetjes. Toen ik dat zo zag, dacht ik aan die kudde Gods, er zijn groten in de genade met veel oefeningen, dwaalzieke schapen, maar ook lammetjes die de melk nodig hebben, maar ze behoren allen bij diezelfde Herder. Wat mijn aandacht ook trok, was een klein herdershondje, maar dat dier liep die schapen maar in de weg en probeerde vooral die manke en kreupele schapen in hun poten te bijten. En de lammetjes die nog niet zo sterk waren, gooide hij om. Ik dacht: 'O, lelijke duivel, het is altijd op het levende kind gemunt, om, indien het mogelijk is, hen te verslinden.' En toch was hij nodig. De duivel is een wrede vijand van Gods arme volk, waartegen ze hun hele leven te strijden hebben. Ik zag het en trok er onderwijzing uit. Langzamerhand kwam de hele kudde in het dal, en moest naar de schaapskooi die een eindje verderop stond. Maar als je nu denkt dat ze zomaar rustig naar die schaapskooi konden lopen, dan heb je het mis, want onderaan de berg stroomde een beek, en daar moesten die schapen en ook die lammetjes door. Ze moesten nog gewassen worden!!
Mijn ziel trok er deze onderwijzing uit dat er niet één binnenkomt die niet gewassen is door het bloed des Lams. Dezen zijn het die uit de wasstede opkomen en geen van die is jongeloos. Die grote schapen werden door de herder in de beek ondergedompeld en ze verdwenen geheel onder water. Ook de kreupele gingen onder, maar werden door de herder geholpen, en die lammetjes spoelde hij zelf af, maar ze werden niet ondergedompeld. En toch werden ze wel gewassen vóór de poort. Ik dacht aan degenen die bewust gerechtvaardigd worden en ondergaan onder het recht en in het dodelijkst tijdsgewricht wordt hun ziel gered. Wanneer zij ondergaan en hun leven wordt afgesneden, dan treedt Hij als die grote Herder der schapen tussenbeide en zegt: ''Ik wil niet dat deze in het verderf nederdale, want Ik heb verzoening gevonden.'' Maar let ook eens op die kleintjes, op die lammetjes? Zeg nou maar nooit, die is niet gerechtvaardigd, want ik heb het zelf gezien. Ze worden allen gewassen vóór de poort. Er komt niets binnen dat onrein is en de gruwelijkheid doet, en daarom hebben we altijd de noodzaak van de bewuste overgang in Christus te prediken, maar aan de andere kant zullen de ware bekommerden vóór de poort gewassen worden. Maar het moeten wel echte en ware bekommerden zijn. Ik zag het en trok er onderwijzing uit. ''Dezen doet de deurwachter open.'' Alle schapen werden in de veilige schaapskooi geleid door die herder. Er bleef er niet één buiten. Hij leidde ze er elk persoonlijk in. Niet één!!! Ik zag het en trok er onderwijzing uit. Die hond bleef er buiten. Hij kon ze toen ook niet meer benauwen en bijten. Dat kon hij nog wel vlak vóór die kooi. De rechtvaardige zal ook maar nauwelijks zalig worden. Dat ondervonden die schapen en in het bijzonder die lammetjes wel. Ik dacht bij mezelf: 'Lelijke hellehond, je blijft er eeuwig buiten!'' En toen zag ik tenslotte dat de herder de schaapskooi zelf goed afsloot, want ze worden in de kracht Gods bewaard tot de matigheid. Ik zag het en trok er onderwijzing uit. Dezen doet de deurwachter open.'
Gij goede en getrouwe dienstknecht
Niet minder dan 43 jaar heeft hij gestaan in Ouderkerk aan den IJssel en daarna nog 10 jaar in Den Hulst. Op 3 januari 1979 kwam na een kortstondige ernstige ziekte het levenseinde van deze geliefde leraar op bijna 80 jarige leeftijd. Hij werd onder grote belangstelling in Ouderkerk aan den IJssel begraven. Daar rusten de vermoeiden van kracht. Onlangs liep ik op die begraafplaats. Talrijken liggen hier begraven die ik door de orgelpijpen heen hun eigen plaatsje op hun eigen nummer in hun eigen bank of stoel heb zien innemen. Zij zijn niet meer! De eeuwigheid zal het openbaren waar hun eeuwige bestemming is. Temidden van al die graven op de stille begraafplaats vond ik de grafsteen van deze geliefde en getrouwe voorganger met opengeslagen Bijbel. Psalm 119 'Op Uw Woord heb ik gehoopt.' Allen zijn gegaan de weg van alle vlees. Zij hebben geen eigen plaatsje, geen eigen nummer, geen eigen bank of stoel meer. Ook de voorganger heeft geen eigen preekstoel meer. De mens gaat als in een beeld daarheen, en niemand weet wie het naar zich nemen zal.
'Maar hij zal ingaan in de vrede; zij zullen rusten op hunne slaapsteden, een iegelijk die in zijn oprechtheid gewandeld heeft.'
Bijna alles is anders geworden Het wijkgebouw in Wijk A is al jaren afgebroken. Een nieuwe Oosterkerk is er voor in de plaats gekomen. De nog bestaande oude pastorie, waar het gezelschap op zondagavond samenkwam, is grondig verbouwd. Langzamerhand is er een geslacht opgegroeid dat de oude voormalige Ouderkerkse voorganger niet gekend heeft en ook degenen die toen jong waren, zijn hem al lang vergeten.
Een enkeling van de ouden leeft nog, maar de meesten zijn gestorven. De Lageweg is toch anders geworden na zoveel jaren. Er is bijna niets meer dat aan hem herinnert en toch wel... hij spreekt nog tot ons nadat hij gestorven is.''
Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
In kleine uitgaven van de GBS zijn leerzame artikelen te lezen. Afkomstig van de GBS kalenders, met oude Schotse kerkgebouwen, zijn levensbeschrijvingen toegevoegd door F. van Holten. Van Holten was jarenlang secretaris-administrateur van de Spaanse Evangelische Zending (SEZ). Hij is in 2010 overleden, maar ook van hem geldt: Hij spreekt nog nadat hij gestorven is.
Onderstaand artikel heb ik om het hier leesbaar te houden wat ingekort op wat minder belangrijke punten. Ter wille van de leesbaarheid heb ik tevens enkele tussenkopjes toegevoegd.
Verder: Bron uitgave GBS: Dienaars, Martelaars, Bevrijders.
GEORGE GILLESPIE (1613-1648)
Een begaafde jongeman
Gillespie wordt in Schotland dikwijls in één adem genoemd met Rutherford, en terecht. Beide mannen stonden pal in de strijd om de zuiverheid van de kerk. In die strijd heeft Gillespie zijn krachten verteerd: zoals we zullen zien is hij niet oud geworden.
Hij werd in 1913 geboren, als tweede zoon van ds. John Gillespie van Kikcaldy, een man die bekend stond als een indrukwekkend prediker. De begaafde jongeman kreeg van de classis een beurs om te St. Andrews theologie te studeren. Na beëindiging van de studie werd hij ‘huisprediker’ van de burggraaf van Kenmure, John Gordon. Ook in de brieven van Rutherford komen we deze familie tegen. Na de dood van Godon in 1634, hing hij in hetzelfde ambt over naar John Kennedy, de graaf van Cassilis. Tevens gad hij lessen aan de zoon van de graaf.
Een gebeurtenis met grote gevolgen
Tijdens het verblijf bij die familie deed zich een voorval voor met Janet Geddes, een oudere vrouw. Deze vrouw gooide de kruk waarop ze gezeten had naar de Deken van Edinburgh, toen deze op 23 juli 1637 in de St, Gilis Kerk een dienst wilde houden, volgens de half roomse liturgie. De gebeurtenis had grote gevolgen. Gillespie reageerde hierop met het schrijven van een boekje, ‘Verweer tegen de Engelse pauselijke ceremoniën die aan de Schotse kerk worden opgedrongen’. Het boekje verscheen zonder dat de naam van de schrijver werd vermeld. De Raad van State gaf bevel ‘alle exemplaren ervan op te sporen en te verbranden’, een bevel dat er alleen maar toe bijdroeg dat Gillepe’s eerste pennenvrucht nòg meer aandacht kreeg dan tevoren.
Op 26 april 1638 werd hij tot predikant bevestigd. Dit gebeurde door de classis, zonder medewerking van de aartsbisschop. Op 8 november werd hij predikant te Methill, nu Wemyss, in Fifeshire. Hij preekte voor de Generale Synode die op 21 november 1638 te Glasgow samenkwam en die vooral bekend geworden is door het afzetten van de bisschoppen. Zijn tekst was Spreuken 21:1: Des konings hart is in de hand des HEEREN als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil.’ Het was toen algemeen bekend dat hij de schrijver was van het ‘verweer’.
Na de wederinvoering van het Presbyterianisme preekte hij op 12 oktober 1641 voor de koning in het paleis van Holyrood. De koning was, naar het schijnt, ingenomen met Gillespie. Kort daarna werd hem een koninklijk jaargeld toegekend. De gemeenteraad benoemde hem tot predikant van de bekende Greyfriars Kerk, waar hij op 23 september 1642 intrede deed.
Afgevaardigde naar de kerkvergadering van Westminster
In 1643 werd Gillespie afgevaardigd naar de kerkvergadering van Westminster. De toen 30-jarige Gillespie was het jongste lid van de vergadering. Dr. Robert Baillie, die ook afgevaardigd was door de Kerk van Schotland, schrijft met grote waardering over Gillespie’s optreden. Hij roemt vooral de logische bewijskracht van zijn toespraken, en ook zij gave om ingewikkelde zaken precies en bondig samen te vatten.
Te Westninster verdedigde de zeer geleerde Selden het standpunt dat de staat zeggenschap in de kerk toekomt, wat regelrecht inging tegen het gevoelen van de Schotten. Men verzocht Gillespie Selden’s toespraak te beantwoorden. Aanvankelijk weigerde hij. Maar één van de vrienden hield aan: “Sta op, George, sta op en verdedig het recht van de Heere Jezus Christus om de kerk die Hij met Zijn bloed gekocht heeft te regeren dood Zijn eigen wetten.’ Gillespie zwichtte en weerlegde vervolgens alle argumenten van Selden. Selden moet zelf verslagen hebben opgemerkt: ‘Deze jongeman heeft door één toespraak de geleerdheid van mijn hele leven weggevaagd!’ Zijn gedachten over de kerkregering heeft hij neergelegd in zijn beroemde boek ‘De staf van Aäron bloesem dragend.’
In januari 1645 werden Gillespie en Baillie teruggeroepen naar Schotland vanwege kerkelijke zaken. Na een reis met veel hindernissen was Gillespie pas in april terug in Westminster.
Daar begon hij met de opstelling van de Westminster Confessie.
Op 16 juli 1647 moest hij voorgoed naar Schotland terugkeren en pas op 5 augustus begon men te Westminster met de opstelling van de Kleine Catechismus. De Synode aanvaarde de Westminster Confessie, zodat er althans formeel eenheid in belijden was tussen Engeland en Schotland.
Op 22 september 1647 benoemde de gemeenteraad van Edinburgh hem als predikant van de ‘Hoge Kerk’ en in 1648 koos men hem als voorzitter van de Generale Synode.
Zijn levenseinde
In die tijd heeft hij veel geschreven. Maar het zou niet lang meer duren eer de Heere Zijn getrouwe dienstknecht afloste van zijn post: zijn gezondheid ging snel achteruit. Hij vertrok naar zijn geboorteplaats Kirkcaldy, in de hoop door rust te nemen nog wat op te knappen. Gods weg was anders en hoger. In het begin van zijn verblijf in Kirkcaldy schreef hij nog, maar toen hij geen pen meer kon vasthouden, dicteerde hij zijn laatste geschriften aan een helper.
Over de studie merkte hij, de grote geleerde, nog op: In mijn arbeid heb ik oneindig veel meer geleerd in het gebed dan door de studie, en veel meer door de hulp van de Heilige Geest, dan uit de boeken.’
Op 16 december 1648 stierf ds. George Gillespie. Op zijn graf werd een steen met een opschrift in het Latijn geplaatst. Later heeft men het bestaan om deze grafsteen weg te halen en in het openbaar kapot te laten slaan door een beul! Maar onverwoestbaar is de eerkroon, die George Gillespie mag dragen, door Hem, door Hem alleen, om ’t eeuwig welbehagen!
Onderstaand artikel heb ik om het hier leesbaar te houden wat ingekort op wat minder belangrijke punten. Ter wille van de leesbaarheid heb ik tevens enkele tussenkopjes toegevoegd.
Verder: Bron uitgave GBS: Dienaars, Martelaars, Bevrijders.
GEORGE GILLESPIE (1613-1648)
Een begaafde jongeman
Gillespie wordt in Schotland dikwijls in één adem genoemd met Rutherford, en terecht. Beide mannen stonden pal in de strijd om de zuiverheid van de kerk. In die strijd heeft Gillespie zijn krachten verteerd: zoals we zullen zien is hij niet oud geworden.
Hij werd in 1913 geboren, als tweede zoon van ds. John Gillespie van Kikcaldy, een man die bekend stond als een indrukwekkend prediker. De begaafde jongeman kreeg van de classis een beurs om te St. Andrews theologie te studeren. Na beëindiging van de studie werd hij ‘huisprediker’ van de burggraaf van Kenmure, John Gordon. Ook in de brieven van Rutherford komen we deze familie tegen. Na de dood van Godon in 1634, hing hij in hetzelfde ambt over naar John Kennedy, de graaf van Cassilis. Tevens gad hij lessen aan de zoon van de graaf.
Een gebeurtenis met grote gevolgen
Tijdens het verblijf bij die familie deed zich een voorval voor met Janet Geddes, een oudere vrouw. Deze vrouw gooide de kruk waarop ze gezeten had naar de Deken van Edinburgh, toen deze op 23 juli 1637 in de St, Gilis Kerk een dienst wilde houden, volgens de half roomse liturgie. De gebeurtenis had grote gevolgen. Gillespie reageerde hierop met het schrijven van een boekje, ‘Verweer tegen de Engelse pauselijke ceremoniën die aan de Schotse kerk worden opgedrongen’. Het boekje verscheen zonder dat de naam van de schrijver werd vermeld. De Raad van State gaf bevel ‘alle exemplaren ervan op te sporen en te verbranden’, een bevel dat er alleen maar toe bijdroeg dat Gillepe’s eerste pennenvrucht nòg meer aandacht kreeg dan tevoren.
Op 26 april 1638 werd hij tot predikant bevestigd. Dit gebeurde door de classis, zonder medewerking van de aartsbisschop. Op 8 november werd hij predikant te Methill, nu Wemyss, in Fifeshire. Hij preekte voor de Generale Synode die op 21 november 1638 te Glasgow samenkwam en die vooral bekend geworden is door het afzetten van de bisschoppen. Zijn tekst was Spreuken 21:1: Des konings hart is in de hand des HEEREN als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil.’ Het was toen algemeen bekend dat hij de schrijver was van het ‘verweer’.
Na de wederinvoering van het Presbyterianisme preekte hij op 12 oktober 1641 voor de koning in het paleis van Holyrood. De koning was, naar het schijnt, ingenomen met Gillespie. Kort daarna werd hem een koninklijk jaargeld toegekend. De gemeenteraad benoemde hem tot predikant van de bekende Greyfriars Kerk, waar hij op 23 september 1642 intrede deed.
Afgevaardigde naar de kerkvergadering van Westminster
In 1643 werd Gillespie afgevaardigd naar de kerkvergadering van Westminster. De toen 30-jarige Gillespie was het jongste lid van de vergadering. Dr. Robert Baillie, die ook afgevaardigd was door de Kerk van Schotland, schrijft met grote waardering over Gillespie’s optreden. Hij roemt vooral de logische bewijskracht van zijn toespraken, en ook zij gave om ingewikkelde zaken precies en bondig samen te vatten.
Te Westninster verdedigde de zeer geleerde Selden het standpunt dat de staat zeggenschap in de kerk toekomt, wat regelrecht inging tegen het gevoelen van de Schotten. Men verzocht Gillespie Selden’s toespraak te beantwoorden. Aanvankelijk weigerde hij. Maar één van de vrienden hield aan: “Sta op, George, sta op en verdedig het recht van de Heere Jezus Christus om de kerk die Hij met Zijn bloed gekocht heeft te regeren dood Zijn eigen wetten.’ Gillespie zwichtte en weerlegde vervolgens alle argumenten van Selden. Selden moet zelf verslagen hebben opgemerkt: ‘Deze jongeman heeft door één toespraak de geleerdheid van mijn hele leven weggevaagd!’ Zijn gedachten over de kerkregering heeft hij neergelegd in zijn beroemde boek ‘De staf van Aäron bloesem dragend.’
In januari 1645 werden Gillespie en Baillie teruggeroepen naar Schotland vanwege kerkelijke zaken. Na een reis met veel hindernissen was Gillespie pas in april terug in Westminster.
Daar begon hij met de opstelling van de Westminster Confessie.
Op 16 juli 1647 moest hij voorgoed naar Schotland terugkeren en pas op 5 augustus begon men te Westminster met de opstelling van de Kleine Catechismus. De Synode aanvaarde de Westminster Confessie, zodat er althans formeel eenheid in belijden was tussen Engeland en Schotland.
Op 22 september 1647 benoemde de gemeenteraad van Edinburgh hem als predikant van de ‘Hoge Kerk’ en in 1648 koos men hem als voorzitter van de Generale Synode.
Zijn levenseinde
In die tijd heeft hij veel geschreven. Maar het zou niet lang meer duren eer de Heere Zijn getrouwe dienstknecht afloste van zijn post: zijn gezondheid ging snel achteruit. Hij vertrok naar zijn geboorteplaats Kirkcaldy, in de hoop door rust te nemen nog wat op te knappen. Gods weg was anders en hoger. In het begin van zijn verblijf in Kirkcaldy schreef hij nog, maar toen hij geen pen meer kon vasthouden, dicteerde hij zijn laatste geschriften aan een helper.
Over de studie merkte hij, de grote geleerde, nog op: In mijn arbeid heb ik oneindig veel meer geleerd in het gebed dan door de studie, en veel meer door de hulp van de Heilige Geest, dan uit de boeken.’
Op 16 december 1648 stierf ds. George Gillespie. Op zijn graf werd een steen met een opschrift in het Latijn geplaatst. Later heeft men het bestaan om deze grafsteen weg te halen en in het openbaar kapot te laten slaan door een beul! Maar onverwoestbaar is de eerkroon, die George Gillespie mag dragen, door Hem, door Hem alleen, om ’t eeuwig welbehagen!
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
Volgens mij was ik ergen begonnen met het plaatsen van artikelen over de plaatselijke kerkgeschienis, uit een regionaal huis-aan-huisblad. Ik kan het echter niet zo snel terug vinden, en heb ook al weken niets meer gepost, zal ik hier maar verder gaan. We zijn intussen aan het 73e artikel in de krant, waarvan ik er dus elders enkele heb geplaatst.
Niet alleen de plaatselijke kerkgeschiedenis komt aan bod, ook in het kort het leven en werk van de predikanten die de gemeente dienden. Hier vallen we dan midden in de levensbeschrijving van ds. M. Blok, die hier van 1956 tot 1961 stond.
Hij is haast buiten zichzelf van blijdschap
Als hij die avond thuiskomt, zegt hij tegen zijn vrouw: “Het zal een wonder zijn als de Heere me nog bekeert.” Als zijn vrouw hem herinnert aan hetgeen de Heere in zijn leven heeft gedaan, antwoordt hij: “Vrouw, nu heeft de Heere de kamer leeggemaakt en nu ga jij er weer meubeltjes in zetten. Dat zal de Heere Zelf moeten doen.”
Als de Heere met hem doortrekt en hij schuldenaar wordt, wordt zalig worden een onmogelijke zaak. Wanneer de Heere echter kort daarop een weg ter behoudenis in Christus ontsluit, is hij haast buiten zichzelf van blijdschap. Ook in de verdere oefeningen van het geestelijk leven, vooral als de Heere met hem in het gericht treedt en hij Gods recht liever krijgt dan zijn eigen zaligheid. Dan mag hij leren dat alleen de gerechtigheid van het Lam hem kan redden van de dood. In zijn werkplaats ontmoet Blok verschillende kinderen des Heeren. Meermalen worden er dan geestelijke gesprekken gevoerd. Ook worden er wel psalmen aangeheven. Dat het werk daardoor wel eens in de knel komt, neemt hij op de koop toe.
Omdat er in Nieuwe Tonge nog geen Gereformeerde Gemeente bestaat, wordt er ’s zondags thuis een preek gelezen. Gaat er die dag echter een predikant in Middelharnis voor, dan gaat hij daar naartoe. In 1938 wordt Blok in zijn woonplaats door ds. A, van der Kooij verzocht de plaatselijke zondagschool te gaan leiden. Op dit verzoek gaat hij in. , waarna hij drie jaar lang de kinderen van het dorp uit de Bijbel vertelt. Bij zijn afscheid ontvangt hij als blijk van waardering de zesdelige “Christelijke Encyclopedie”. In die jaren raakt hij ook werkzaam met de roeping tot het predikambt.
Drie jaar lang worstelt hij hiermee in het verborgene. Vanwege de vele bestrijdingen dreigt hij er ook lichamelijk onderdoor te gaan. ’s Nachts verlaat hij vaak het bed om Gods aangezicht te zoeken of te lezen in de Bijbel.
Als de huisarts om raad wordt gevraagd, moet deze bekennen ook niet te kunnen helpen. Na een bange strijd gaat Blok overstag. De woorden uit Ezechiël 3:17a “Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls”, worden door de Heere in zijn hart gegrift .
Als hij de kerkenraad van Middelharnis in 1941 meedeelt op welke wijze de Heere in zijn leven heeft gesproken, wordt hem met vrijmoedigheid een attest voor het curatorium verstrekt. Op 26 juni wordt hij toegelaten tot de Theologische School. Als zijn vader hiervan hoort, zegt hij: “Dominee! Waar heb je zin in? Ik begrijp er niks van!” Waarop zijn zoon antwoordt: “Ik begrijp er ook niets van, alleen, ik weet niet of we hetzelfde bedoelen”.
Omdat studenten van de Theologische School verplicht zijn om zich in Rotterdam te vestigen, verhuist Blok in september 1941 naar een groot bovenhuis aan de Provenierssingel in de Havenstad. Omdat Flakkee in die tijd erg geïsoleerd is gelegen, is de overstap naar Rotterdam vooral voor zijn vrouw erg groot.
Bron: Rijssens-Holtens Nieuwsblad, 14 november 2017
Niet alleen de plaatselijke kerkgeschiedenis komt aan bod, ook in het kort het leven en werk van de predikanten die de gemeente dienden. Hier vallen we dan midden in de levensbeschrijving van ds. M. Blok, die hier van 1956 tot 1961 stond.
Hij is haast buiten zichzelf van blijdschap
Als hij die avond thuiskomt, zegt hij tegen zijn vrouw: “Het zal een wonder zijn als de Heere me nog bekeert.” Als zijn vrouw hem herinnert aan hetgeen de Heere in zijn leven heeft gedaan, antwoordt hij: “Vrouw, nu heeft de Heere de kamer leeggemaakt en nu ga jij er weer meubeltjes in zetten. Dat zal de Heere Zelf moeten doen.”
Als de Heere met hem doortrekt en hij schuldenaar wordt, wordt zalig worden een onmogelijke zaak. Wanneer de Heere echter kort daarop een weg ter behoudenis in Christus ontsluit, is hij haast buiten zichzelf van blijdschap. Ook in de verdere oefeningen van het geestelijk leven, vooral als de Heere met hem in het gericht treedt en hij Gods recht liever krijgt dan zijn eigen zaligheid. Dan mag hij leren dat alleen de gerechtigheid van het Lam hem kan redden van de dood. In zijn werkplaats ontmoet Blok verschillende kinderen des Heeren. Meermalen worden er dan geestelijke gesprekken gevoerd. Ook worden er wel psalmen aangeheven. Dat het werk daardoor wel eens in de knel komt, neemt hij op de koop toe.
Omdat er in Nieuwe Tonge nog geen Gereformeerde Gemeente bestaat, wordt er ’s zondags thuis een preek gelezen. Gaat er die dag echter een predikant in Middelharnis voor, dan gaat hij daar naartoe. In 1938 wordt Blok in zijn woonplaats door ds. A, van der Kooij verzocht de plaatselijke zondagschool te gaan leiden. Op dit verzoek gaat hij in. , waarna hij drie jaar lang de kinderen van het dorp uit de Bijbel vertelt. Bij zijn afscheid ontvangt hij als blijk van waardering de zesdelige “Christelijke Encyclopedie”. In die jaren raakt hij ook werkzaam met de roeping tot het predikambt.
Drie jaar lang worstelt hij hiermee in het verborgene. Vanwege de vele bestrijdingen dreigt hij er ook lichamelijk onderdoor te gaan. ’s Nachts verlaat hij vaak het bed om Gods aangezicht te zoeken of te lezen in de Bijbel.
Als de huisarts om raad wordt gevraagd, moet deze bekennen ook niet te kunnen helpen. Na een bange strijd gaat Blok overstag. De woorden uit Ezechiël 3:17a “Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls”, worden door de Heere in zijn hart gegrift .
Als hij de kerkenraad van Middelharnis in 1941 meedeelt op welke wijze de Heere in zijn leven heeft gesproken, wordt hem met vrijmoedigheid een attest voor het curatorium verstrekt. Op 26 juni wordt hij toegelaten tot de Theologische School. Als zijn vader hiervan hoort, zegt hij: “Dominee! Waar heb je zin in? Ik begrijp er niks van!” Waarop zijn zoon antwoordt: “Ik begrijp er ook niets van, alleen, ik weet niet of we hetzelfde bedoelen”.
Omdat studenten van de Theologische School verplicht zijn om zich in Rotterdam te vestigen, verhuist Blok in september 1941 naar een groot bovenhuis aan de Provenierssingel in de Havenstad. Omdat Flakkee in die tijd erg geïsoleerd is gelegen, is de overstap naar Rotterdam vooral voor zijn vrouw erg groot.
Bron: Rijssens-Holtens Nieuwsblad, 14 november 2017
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
Het moge bekend zijn dat we via Digibron wel eens wat lezen. Soms stuit je op artikelen de moeite van het overdenken wel waard zijn. Hier staat wel "uit vroeger jaren", maar waar ik nu de aandacht op zou willen vestigen is iets van de laatste jaren. Misschien kunnen we zelfs wel spreken over 'de laatste dagen', als een verschijnsel dat Diobolos er zeer gemakkelijk in slaagt om overal, op ieder terrein verwarring te veroorzaken. Niet alleen in de gezinnen, in de kerken, maar breder nog. Wat te denken van de zaken rond b.v. de zogenaamde "Brexit"? We laten een artikeltje volgen uit DE SAAMBINDER van 13 januari 2011. Dat is dus net 8 jaar geleden.
De omgekeerde wereld
‘Maar meneer/mevrouw, waarom mag dat dan niet?!’ Deze vraag klinkt geregeld op school. Ongetwijfeld worden ook ouders met zulke vragen geconfronteerd. Voor ons gevoel gaat het dan geregeld om zaken die buitengewoon vanzelfsprekend zijn.
We zijn verbaasd en wellicht geïrriteerd dat zulke vragen gesteld worden. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat deze vragen onder sommige jongeren oprecht leven. Zij weten soms werkelijk niet waarom bepaalde zaken onwelgevoegelijk zijn. U herkent het gevoel van vertwijfeling vast wel. Waar moet ik beginnen met uitleggen? Op zo''n moment bekruipt u het gevoel dat er ergens fundamenteel iets niet klopt, maar wat precies? Soms vraagt u zich af: ligt het nu aan mij of worden hier de zaken omgedraaid? In die zin is onze tijd met recht diabolisch te noemen. De duivel is de grote omdraaier (diabolos) van alles wat deugdzaam en eerbaar is.
Huwelijksmoraal
Wanneer we in de samenleving om ons heen kijken, dan zien we allerlei staaltjes van die omdraaikunst. Het lijkt wel alsof wij eenentwintigsteeeuwse Nederlanders geen idee meer hebben van het wezen van de dingen. Dat wat voor enkele decennia nog als norm werd aanvaard en als normaal werd gezien, is nu omgedraaid. Die verdraaiing van de goede zeden kan zulke vormen aannemen dat we ons als een kat in een vreemd pakhuis wanen. Onze huwelijksmoraal bijvoorbeeld wordt door velen in ons land als verouderd gezien of zelfs totaal afgewezen. Jongeren die er voor kiezen vanuit het ouderlijk huis te trouwen zijn in onze tijd echt eenlingen. Je hebt als jonge kerel of jonge vrouw heel wat uit te leggen aan al die samenwonende collegae als je vertelt te gaan trouwen. Meewarig word je dan gevraagd of je niet nog even van je jeugd wilt genieten. Je al binden voor het leven als je nog maar begin of midden twintig bent, is voor velen een schrikbeeld. Om het maar niet te hebben over het krijgen van kinderen.
Er zijn voorbeelden te over van het feit dat tegenwoordig het lagere het hogere normeert in plaats van andersom. In één van zijn columns in het Reformatorisch Dagblad wees Prof. dr. A. Th. Van Deursen erop dat (homo-)seksualiteit tegenwoordig bepaalt wat goede godsdienst is in plaats van dat de religie seksualiteit normeert. Kortom de vraag hoe een kerkverband omgaat met (homo) seksualiteit bepaalt voor velen of we te maken hebben met een acceptabele vorm van religie. Dat is een heel andere insteek dan dat godsdienst bepaalt of we te maken hebben met een normale / acceptabele vorm van seksualiteit.
Jong versus oud
Een ander symptoom van onze diabolische tijd is dat jeugdigheid enorm wordt overschat. In de Bijbel lezen we juist dat ouderen respect en eerbied verdienen en dat ouderdom iets eerbiedwaardigs is. Zo niet in onze tijd. Ouderdom wordt eerder als probleem dan als zegening gezien. Als je jong en dynamisch bent, ja dan tel je mee. Ouderen worden veelal gezien als saai, star, gebrekkig en zeurderig. Deze hang naar de ‘eeuwige jeugd’ gaat zelfs zo ver dat moeders van middelbare leeftijd verwoede pogingen doen om er net zo strak en flitsend bij te lopen als hun twintigjarige dochters. Waardigheid en decorum zijn klaarblijkelijk minder begerenswaardig dan jeugdige aantrekkelijkheid. Kleding, haardracht en make-up moeten de illusie geven jonger te zijn dan men in werkelijkheid is. Dat was vroeger anders. Jongeren bereidden zich toen voor op hun volwassenheid door zich ook wat betreft kledingkeuze te richten op de oudere generatie.
Met betrekking tot kleding doet zich nog een ander merkwaardig fenomeen voor. In plaats van dat de mode zich richt op de hogere sociale klassen, is tegenwoordig de lagere sociale klasse het referentiepunt voor de mode. Steeds meer mensen met vooraanstaande posities in de maatschappij kleden zich, zelfs bij officiële gebeurtenissen, alsof ze regelrecht van de camping vandaan komen. Helaas geven sommige leden van het huis Van Oranje-Nassau daarin bepaald geen koninklijk voorbeeld. Of wat dacht u van de tatoeage, iets dat voorheen met de sociale onderklasse werd geassocieerd, maar tegenwoordig in alle lagen van de maatschappij opduikt.
Tijdgeest
Ach, zult u misschien denken, in onze kring valt het nog wel mee. En ik geloof dat u daar tot op zekere hoogte gelijk in hebt. Toch doen zich ook onder ons bijzondere ontwikkelingen voor. Zo hebben moeders die geen betaalde arbeid verrichten maar voor het huishouden en de opvoeding kiezen, ook in onze kring, al het één en ander uit te leggen. Ook wij, en waarschijnlijk vooral onze jongeren, zijn kinderen van deze tijd. Allerlei opvattingen over wat goed en normaal is, worden mede gevormd door de tijdgeest. Dat blijkt uit heel wat discussies die docenten met leerlingen (en soms zelfs met ouders) moeten voeren. Het moderne levensgevoel is een zuurdesem dat alles doortrekt en zelf hebben we nog niet half door hoe ook wij daardoor worden beïnvloed. Laten we ook in dezen waakzaam zijn en maar veel bidden om een door de Geest verlicht verstand zodat we in staat zijn de listige omleidingen van de grote omdraaier te onderkennen. Alleen dan hebben we ook wat te antwoorden op die moeilijke vragen die onze jongeren ons stellen
De schrijver van dit artikeltje is E.G. Bosma
De omgekeerde wereld
‘Maar meneer/mevrouw, waarom mag dat dan niet?!’ Deze vraag klinkt geregeld op school. Ongetwijfeld worden ook ouders met zulke vragen geconfronteerd. Voor ons gevoel gaat het dan geregeld om zaken die buitengewoon vanzelfsprekend zijn.
We zijn verbaasd en wellicht geïrriteerd dat zulke vragen gesteld worden. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat deze vragen onder sommige jongeren oprecht leven. Zij weten soms werkelijk niet waarom bepaalde zaken onwelgevoegelijk zijn. U herkent het gevoel van vertwijfeling vast wel. Waar moet ik beginnen met uitleggen? Op zo''n moment bekruipt u het gevoel dat er ergens fundamenteel iets niet klopt, maar wat precies? Soms vraagt u zich af: ligt het nu aan mij of worden hier de zaken omgedraaid? In die zin is onze tijd met recht diabolisch te noemen. De duivel is de grote omdraaier (diabolos) van alles wat deugdzaam en eerbaar is.
Huwelijksmoraal
Wanneer we in de samenleving om ons heen kijken, dan zien we allerlei staaltjes van die omdraaikunst. Het lijkt wel alsof wij eenentwintigsteeeuwse Nederlanders geen idee meer hebben van het wezen van de dingen. Dat wat voor enkele decennia nog als norm werd aanvaard en als normaal werd gezien, is nu omgedraaid. Die verdraaiing van de goede zeden kan zulke vormen aannemen dat we ons als een kat in een vreemd pakhuis wanen. Onze huwelijksmoraal bijvoorbeeld wordt door velen in ons land als verouderd gezien of zelfs totaal afgewezen. Jongeren die er voor kiezen vanuit het ouderlijk huis te trouwen zijn in onze tijd echt eenlingen. Je hebt als jonge kerel of jonge vrouw heel wat uit te leggen aan al die samenwonende collegae als je vertelt te gaan trouwen. Meewarig word je dan gevraagd of je niet nog even van je jeugd wilt genieten. Je al binden voor het leven als je nog maar begin of midden twintig bent, is voor velen een schrikbeeld. Om het maar niet te hebben over het krijgen van kinderen.
Er zijn voorbeelden te over van het feit dat tegenwoordig het lagere het hogere normeert in plaats van andersom. In één van zijn columns in het Reformatorisch Dagblad wees Prof. dr. A. Th. Van Deursen erop dat (homo-)seksualiteit tegenwoordig bepaalt wat goede godsdienst is in plaats van dat de religie seksualiteit normeert. Kortom de vraag hoe een kerkverband omgaat met (homo) seksualiteit bepaalt voor velen of we te maken hebben met een acceptabele vorm van religie. Dat is een heel andere insteek dan dat godsdienst bepaalt of we te maken hebben met een normale / acceptabele vorm van seksualiteit.
Jong versus oud
Een ander symptoom van onze diabolische tijd is dat jeugdigheid enorm wordt overschat. In de Bijbel lezen we juist dat ouderen respect en eerbied verdienen en dat ouderdom iets eerbiedwaardigs is. Zo niet in onze tijd. Ouderdom wordt eerder als probleem dan als zegening gezien. Als je jong en dynamisch bent, ja dan tel je mee. Ouderen worden veelal gezien als saai, star, gebrekkig en zeurderig. Deze hang naar de ‘eeuwige jeugd’ gaat zelfs zo ver dat moeders van middelbare leeftijd verwoede pogingen doen om er net zo strak en flitsend bij te lopen als hun twintigjarige dochters. Waardigheid en decorum zijn klaarblijkelijk minder begerenswaardig dan jeugdige aantrekkelijkheid. Kleding, haardracht en make-up moeten de illusie geven jonger te zijn dan men in werkelijkheid is. Dat was vroeger anders. Jongeren bereidden zich toen voor op hun volwassenheid door zich ook wat betreft kledingkeuze te richten op de oudere generatie.
Met betrekking tot kleding doet zich nog een ander merkwaardig fenomeen voor. In plaats van dat de mode zich richt op de hogere sociale klassen, is tegenwoordig de lagere sociale klasse het referentiepunt voor de mode. Steeds meer mensen met vooraanstaande posities in de maatschappij kleden zich, zelfs bij officiële gebeurtenissen, alsof ze regelrecht van de camping vandaan komen. Helaas geven sommige leden van het huis Van Oranje-Nassau daarin bepaald geen koninklijk voorbeeld. Of wat dacht u van de tatoeage, iets dat voorheen met de sociale onderklasse werd geassocieerd, maar tegenwoordig in alle lagen van de maatschappij opduikt.
Tijdgeest
Ach, zult u misschien denken, in onze kring valt het nog wel mee. En ik geloof dat u daar tot op zekere hoogte gelijk in hebt. Toch doen zich ook onder ons bijzondere ontwikkelingen voor. Zo hebben moeders die geen betaalde arbeid verrichten maar voor het huishouden en de opvoeding kiezen, ook in onze kring, al het één en ander uit te leggen. Ook wij, en waarschijnlijk vooral onze jongeren, zijn kinderen van deze tijd. Allerlei opvattingen over wat goed en normaal is, worden mede gevormd door de tijdgeest. Dat blijkt uit heel wat discussies die docenten met leerlingen (en soms zelfs met ouders) moeten voeren. Het moderne levensgevoel is een zuurdesem dat alles doortrekt en zelf hebben we nog niet half door hoe ook wij daardoor worden beïnvloed. Laten we ook in dezen waakzaam zijn en maar veel bidden om een door de Geest verlicht verstand zodat we in staat zijn de listige omleidingen van de grote omdraaier te onderkennen. Alleen dan hebben we ook wat te antwoorden op die moeilijke vragen die onze jongeren ons stellen
De schrijver van dit artikeltje is E.G. Bosma
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
Altijd is er al een punt van tweedracht geweest omtrent de verbondsmatige prediking. En weer lijkt het actueel
Ds. Schot schreef erover in DE SAAMBINDER van 5 mei 2011.
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 41c414a4cc
Ook ds. A. Vergunst schonk hier aandacht aan:
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 657c047b2b
En in DWS wordt in 1954 opgemerkt (meditatie, naam staat er niet bij, maar dus waarschijnlijk van de hoofdredacteur):
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 4f2475d8f1
Ds. Schot schreef erover in DE SAAMBINDER van 5 mei 2011.
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 41c414a4cc
Ook ds. A. Vergunst schonk hier aandacht aan:
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 657c047b2b
En in DWS wordt in 1954 opgemerkt (meditatie, naam staat er niet bij, maar dus waarschijnlijk van de hoofdredacteur):
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 4f2475d8f1
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
Als ik het goed lees dan heeft de visie op het verbond zoals in het boek waar ds Schot een recensie overschrijft oudere papieren dan de visie van ds Kersten. Die visie gaat terug naar de reformatie en de visie zoals ds Kersten die heeft geleerd is voor zover ik dat kan beoordelen van veel later datum.-DIA- schreef: ↑07 apr 2023, 11:04 Altijd is er al een punt van tweedracht geweest omtrent de verbondsmatige prediking. En weer lijkt het actueel
Ds. Schot schreef erover in DE SAAMBINDER van 5 mei 2011.
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 41c414a4cc
Ook ds. A. Vergunst schonk hier aandacht aan:
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 657c047b2b
En in DWS wordt in 1954 opgemerkt (meditatie, naam staat er niet bij, maar dus waarschijnlijk van de hoofdredacteur):
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 4f2475d8f1
Wij leven in een wereld waarin bijna alles ons afleidt van God.
Daarom zullen we keuzes moeten maken als we een vertrouwelijke omgang met God willen.
Daarom zullen we keuzes moeten maken als we een vertrouwelijke omgang met God willen.
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
Dat kan ik er niet uit opmaken.Nasrani schreef: ↑10 apr 2023, 11:35Als ik het goed lees dan heeft de visie op het verbond zoals in het boek waar ds Schot een recensie overschrijft oudere papieren dan de visie van ds Kersten. Die visie gaat terug naar de reformatie en de visie zoals ds Kersten die heeft geleerd is voor zover ik dat kan beoordelen van veel later datum.-DIA- schreef: ↑07 apr 2023, 11:04 Altijd is er al een punt van tweedracht geweest omtrent de verbondsmatige prediking. En weer lijkt het actueel
Ds. Schot schreef erover in DE SAAMBINDER van 5 mei 2011.
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 41c414a4cc
Ook ds. A. Vergunst schonk hier aandacht aan:
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 657c047b2b
En in DWS wordt in 1954 opgemerkt (meditatie, naam staat er niet bij, maar dus waarschijnlijk van de hoofdredacteur):
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 4f2475d8f1
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
Re: Voor u gelezen: Uit vroeger jaren.
We noemden dit topic: Uit vroeger jaren. Wat ik hieronder citeer is nog niet echt heel lang geleden, althans niet voor mijn gevoel. Voor anderen, jonger van jaren, kan het als langer geleden lijken. Het is geschreven maar aanleiding van grote rampen die plotseling veel mensen wegraapten, en voor wie het plotseling eeuwigheid werd. Iets waar veel mensen vaak liever niet zo veel bij stilstaan.
Voor de motten
Hoeveel te min op degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is; zij worden verbrijzeld vóór de motten.
Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. Job 4:19-20
Wee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad! Want uw oordeel is in één ure gekomen. Openb. 18:10b
Twee ongekend zware explosies van een lekkende gasleiding in België kostten zeventien mensenlevens. Zij die het overleefden, spraken van een plotselinge vuurzee van wel honderd meter hoog, die een half uur lang zeer hevig bleef branden. De hitte was zo groot, dat een gebouw dat er vlakbij stond, grotendeels was gesmolten. Een ramp vergelijkbaar met die in Enschede.
Twee dagen later een felle uitslaande brand in een supermarkt in Paraguay, Zuid-Amerika, ook veroorzaakt door een gasontploffing. Daar telde men zelfs 364 doden. Voor hen was het eeuwigheid geworden. Op het onverwachtst. Honderden anderen moesten met ernstige brandwonden en verwoeste longen in ziekenhuizen worden opgenomen.
Beseffen wij wel dat wij, waar we ons ook bevinden, elk ogenblik in doodsgevaar zijn? Elk ogenblik kan ook aan ons leven een einde komen, door een kwaal of door een ongeluk, en menigmaal is het ook totaal onverwacht. Soms blijft iemand zo dood in zijn stoel. Een ander wordt dood in bed gevonden. Een schijnbaar onbetekenende oorzaak kan een dodelijk gevolg hebben in het verkeer. Of we nu in of buitenshuis zijn, elk ogenblik zijn wij in doodsgevaar. Wie denkt daar nu aan, als we de supermarkt instappen? De ernst daarvan mocht ons eens recht op de ziel gaan drukken. Want wat zal het zijn, zo ineens voor de grote rechterstoel te moeten verschijnen, wanneer wij geen Borg hebben voor onze schuld. Deze onzekerheid des levens is in enkele woorden diepgaand getekend door Elifaz, toen hij in Job 5:19 de mensen aanduidde als 'degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is. Zij worden verbrijzeld voor de motten.'' Wij weten dat in de oosterse landen velen letterlijk in huizen van leem wonen. Maar die huizen bedoelde Elifaz niet. Want er waren toen ook mensen met huizen van hout of van gehouwen steen, en Elifaz heeft hier klaarblijkelijk het oog op alle mensen. De uitleggers zijn het er dan ook over eens, dat hij hier spreekt over het lichaam van de mens, waarin zijn ziel woont. Dat noemt hij zijn lemen huis, omdat, zo vervolgt hij, zijn grondslag in het stof is. De mens is uit het stof genomen, hij is zelf stof, leeft in het stof, en eens zal hij ook wederkeren tot het stof waaruit hij genomen is. Zo leert ons het verhaal van schepping en zondeval, Genesis 2:7; 3:19. Zo hebben de bijbelheiligen het geweten, zoals Salomo in Prediker 12:7.
'Hoewel ik stof en as ben', beleed Abraham, Genesis 18:27. Paulus noemde zijn lichaam een aarden vat, 2 Korinthe 4:7. Job was het in deze goed met Elifaz eens, want ook hij getuigde: edenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren, Job 10:9. Insgelijks sprak ook Elihu, Job 33:6. Die tijdelijkheid en vergankelijkheid drukten de apostelen ook uit, wanneer zij over hun lichaam spraken als een tabernakel of tent, die aan het einde van hun leven gebroken en afgelegd zou worden, 2 Korinthe 5:1, 2 Petrus 1:13, 14.
Elifaz spreekt van een lemen huis. Een lemen huis, indien het geen deugdelijke grondslag heeft, kan zo ineens weggespoeld worden, Mattheüs 7:27. Onze levensgrondslag ligt in het stof, en daarmee is ons leven zeer, zeer onzeker en broos.
Hij drukt dit nog sterker uit, wanneer hij vervolgt: ij (de mensen) worden verbrijzeld voor de motten. Deze uitdrukking wordt nogal eens verkeerd opgevat. Men denkt dan dat bedoeld is, dat zij bestemd zijn voor de motten. Denk maar aan wat er staat in Jesaja 2:20, dat de mens zijn afgoden zal wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen, of zoals er in Mattheüs 7:6 gesproken wordt van parelen werpen voor de zwijnen. Zo heeft men dan de gedachte, dat Elifaz hier wil zeggen, dat de mensen in hun dood overgegeven worden aan de motten, en daarbij zou dan te denken zijn aan hun verteerd worden bij het gewormte in het graf Eerlijk gezegd, hebben we dat zelf ook zo opgevat.
Maar dan zien we weer hoe goed het altijd is, kennis te nemen van de kanttekeningen. Bij Elifaz' woorden 'Zij worden verbrijzeld voor de motten' vinden wij in de kant staan: Hebr. 'voor het aangezicht ener mot', dat is, zeer haastelijk, eerder en lichter dan een mot verteerd wordt, dewelke door een kleine aanwrijving verbroken wordt. De woorden 'voor het aangezicht' betekenen hier niet de plaats, maar den tijd, als Gen. 27:7; 29:26; 36:31.' Het is dus nog erger dan dat we meenden dat Elifaz bedoelde. 'Voor de motten' is, zoals onze Statenvertalers aangeven, een tijdsaanduiding. Zó teer, zó ongelooflijk broos en vergankelijk is het leven van de mens. We worden nog verbrijzeld vóór de motten, nog eerder dan een mot. Wat is nou een mot? Die druk je zo maar fijn met een knip van je vinger. Welnu, een mens is nog sneller te verbrijzelen dan dat een mot tussen de vingers fijngewreven wordt. Zo weinig is er voor nodig om de mens tot stofte doen wederkeren. Zo nietig, zo klein is de mens.
En Elifaz gaat nog verder. Van die mensen die in lemen hutten wonen en sneller dan een insect aan hun einde komen, zegt hij bovendien nog in het volgende vers: Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld. Dat is, zegt de kanttekening, 'geduriglijk door den gansen tijd huns levens worden zij door allerlei ellende en plagen verpletterd'. Ons ganse leven is als een gestadige dood. Er is geen moment in ons leven waarin we niet bloot staan aan het gevaar van een plotselinge dood. We zien het voor onze ogen. We lezen er dagelijks van in de overlijdensadvertenties, in de berichten over verkeersongevallen en andere ongelukken, zoals ook nu weer met die gasontploffingen, waarbij zoveel mensen zo totaal onverwacht de eeuwigheid zijn ingegaan.
Maar luister nu naar wat Elifaz daarop laat volgen: zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. Natuurlijk nemen de mensen er wel kennis van, maar er wordt geen acht op geslagen, het wordt niet ter harte genomen, zo'n bericht uit België of uit Paraguay. Men schrikt misschien even, heeft medelijden met de nabestaanden, maar men gaat weer door. Het duidelijkste bewijs van de doodsstaat van elk natuurlijk mens.
En nu trekken we in alle voorzichtigheid de lijn door. Zou wat hier gezegd wordt van afzonderlijke mensenkinderen, misschien ook niet kunnen gelden van gehele volken? Vóór de motten.... Zeer haastelijk, eerder en lichter dan een mot verteerd wordt.... Wij weten dat wie God verlaat, smart op smart te vrezen heeft. Nederland heeft God de rug toegekeerd. In de beschrijving in Openbaring 18 van het oordeel over het grote Babylon (en let wel, we bedoelen bepaald niet te suggereren dat Nederland dit Babylon is of dit Babylon Nederland) trof ons het plotselinge én razendsnelle van de voltrekking van dit oordeel. Als Babylon zelf nog in alle rust zegt: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien, staat er: 'Daarom zullen haar plagen op één dag komen', en even later: 'Want uw oordeel is in één ure gekomen'.
In één ure.... Nadrukkelijk wordt dit nog in dat hoofdstuk tweemaal herhaald. 'Want zij is in één ure verwoest geworden'. Hoe vreselijk moet dat zijn. Dat gaat rampen als in Enschede en nu in België en Paraguay, dat gaat zelfs het vreselijke gebeuren met de vliegtuigaanslagen in New York driejaar geleden, verre te boven.
Levende onder de steeds beklemmender schaduw van internationaal terrorisme dat wellicht reeds over kernwapens beschikt, zal niemand durven zeggen: onmogelijk. Maar dat echt geloven doen, vrezen we, maar zeer weinigen.
Elk ogenblik in doodsgevaar. Nog eerder dan de motten. En wat blijft er dan over van het grote Babel dat wij onszelf in ons persoonlijk leven opgebouwd hebben en waar wij het hart zo op gezet hebben? Vóór de motten... Het mocht ons een ernstige aansporing zijn, Jesaja's raad in acht te nemen: Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, om door alle bange wereldweeën heen te mogen ervaren: 't Goed dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven. En zijn Godgeheiligd zaad zal 't gezegend aardrijk erven.
Bron: De Wachter Sions, 14 aug. 2004
Voor de motten
Hoeveel te min op degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is; zij worden verbrijzeld vóór de motten.
Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. Job 4:19-20
Wee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad! Want uw oordeel is in één ure gekomen. Openb. 18:10b
Twee ongekend zware explosies van een lekkende gasleiding in België kostten zeventien mensenlevens. Zij die het overleefden, spraken van een plotselinge vuurzee van wel honderd meter hoog, die een half uur lang zeer hevig bleef branden. De hitte was zo groot, dat een gebouw dat er vlakbij stond, grotendeels was gesmolten. Een ramp vergelijkbaar met die in Enschede.
Twee dagen later een felle uitslaande brand in een supermarkt in Paraguay, Zuid-Amerika, ook veroorzaakt door een gasontploffing. Daar telde men zelfs 364 doden. Voor hen was het eeuwigheid geworden. Op het onverwachtst. Honderden anderen moesten met ernstige brandwonden en verwoeste longen in ziekenhuizen worden opgenomen.
Beseffen wij wel dat wij, waar we ons ook bevinden, elk ogenblik in doodsgevaar zijn? Elk ogenblik kan ook aan ons leven een einde komen, door een kwaal of door een ongeluk, en menigmaal is het ook totaal onverwacht. Soms blijft iemand zo dood in zijn stoel. Een ander wordt dood in bed gevonden. Een schijnbaar onbetekenende oorzaak kan een dodelijk gevolg hebben in het verkeer. Of we nu in of buitenshuis zijn, elk ogenblik zijn wij in doodsgevaar. Wie denkt daar nu aan, als we de supermarkt instappen? De ernst daarvan mocht ons eens recht op de ziel gaan drukken. Want wat zal het zijn, zo ineens voor de grote rechterstoel te moeten verschijnen, wanneer wij geen Borg hebben voor onze schuld. Deze onzekerheid des levens is in enkele woorden diepgaand getekend door Elifaz, toen hij in Job 5:19 de mensen aanduidde als 'degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is. Zij worden verbrijzeld voor de motten.'' Wij weten dat in de oosterse landen velen letterlijk in huizen van leem wonen. Maar die huizen bedoelde Elifaz niet. Want er waren toen ook mensen met huizen van hout of van gehouwen steen, en Elifaz heeft hier klaarblijkelijk het oog op alle mensen. De uitleggers zijn het er dan ook over eens, dat hij hier spreekt over het lichaam van de mens, waarin zijn ziel woont. Dat noemt hij zijn lemen huis, omdat, zo vervolgt hij, zijn grondslag in het stof is. De mens is uit het stof genomen, hij is zelf stof, leeft in het stof, en eens zal hij ook wederkeren tot het stof waaruit hij genomen is. Zo leert ons het verhaal van schepping en zondeval, Genesis 2:7; 3:19. Zo hebben de bijbelheiligen het geweten, zoals Salomo in Prediker 12:7.
'Hoewel ik stof en as ben', beleed Abraham, Genesis 18:27. Paulus noemde zijn lichaam een aarden vat, 2 Korinthe 4:7. Job was het in deze goed met Elifaz eens, want ook hij getuigde: edenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren, Job 10:9. Insgelijks sprak ook Elihu, Job 33:6. Die tijdelijkheid en vergankelijkheid drukten de apostelen ook uit, wanneer zij over hun lichaam spraken als een tabernakel of tent, die aan het einde van hun leven gebroken en afgelegd zou worden, 2 Korinthe 5:1, 2 Petrus 1:13, 14.
Elifaz spreekt van een lemen huis. Een lemen huis, indien het geen deugdelijke grondslag heeft, kan zo ineens weggespoeld worden, Mattheüs 7:27. Onze levensgrondslag ligt in het stof, en daarmee is ons leven zeer, zeer onzeker en broos.
Hij drukt dit nog sterker uit, wanneer hij vervolgt: ij (de mensen) worden verbrijzeld voor de motten. Deze uitdrukking wordt nogal eens verkeerd opgevat. Men denkt dan dat bedoeld is, dat zij bestemd zijn voor de motten. Denk maar aan wat er staat in Jesaja 2:20, dat de mens zijn afgoden zal wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen, of zoals er in Mattheüs 7:6 gesproken wordt van parelen werpen voor de zwijnen. Zo heeft men dan de gedachte, dat Elifaz hier wil zeggen, dat de mensen in hun dood overgegeven worden aan de motten, en daarbij zou dan te denken zijn aan hun verteerd worden bij het gewormte in het graf Eerlijk gezegd, hebben we dat zelf ook zo opgevat.
Maar dan zien we weer hoe goed het altijd is, kennis te nemen van de kanttekeningen. Bij Elifaz' woorden 'Zij worden verbrijzeld voor de motten' vinden wij in de kant staan: Hebr. 'voor het aangezicht ener mot', dat is, zeer haastelijk, eerder en lichter dan een mot verteerd wordt, dewelke door een kleine aanwrijving verbroken wordt. De woorden 'voor het aangezicht' betekenen hier niet de plaats, maar den tijd, als Gen. 27:7; 29:26; 36:31.' Het is dus nog erger dan dat we meenden dat Elifaz bedoelde. 'Voor de motten' is, zoals onze Statenvertalers aangeven, een tijdsaanduiding. Zó teer, zó ongelooflijk broos en vergankelijk is het leven van de mens. We worden nog verbrijzeld vóór de motten, nog eerder dan een mot. Wat is nou een mot? Die druk je zo maar fijn met een knip van je vinger. Welnu, een mens is nog sneller te verbrijzelen dan dat een mot tussen de vingers fijngewreven wordt. Zo weinig is er voor nodig om de mens tot stofte doen wederkeren. Zo nietig, zo klein is de mens.
En Elifaz gaat nog verder. Van die mensen die in lemen hutten wonen en sneller dan een insect aan hun einde komen, zegt hij bovendien nog in het volgende vers: Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld. Dat is, zegt de kanttekening, 'geduriglijk door den gansen tijd huns levens worden zij door allerlei ellende en plagen verpletterd'. Ons ganse leven is als een gestadige dood. Er is geen moment in ons leven waarin we niet bloot staan aan het gevaar van een plotselinge dood. We zien het voor onze ogen. We lezen er dagelijks van in de overlijdensadvertenties, in de berichten over verkeersongevallen en andere ongelukken, zoals ook nu weer met die gasontploffingen, waarbij zoveel mensen zo totaal onverwacht de eeuwigheid zijn ingegaan.
Maar luister nu naar wat Elifaz daarop laat volgen: zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. Natuurlijk nemen de mensen er wel kennis van, maar er wordt geen acht op geslagen, het wordt niet ter harte genomen, zo'n bericht uit België of uit Paraguay. Men schrikt misschien even, heeft medelijden met de nabestaanden, maar men gaat weer door. Het duidelijkste bewijs van de doodsstaat van elk natuurlijk mens.
En nu trekken we in alle voorzichtigheid de lijn door. Zou wat hier gezegd wordt van afzonderlijke mensenkinderen, misschien ook niet kunnen gelden van gehele volken? Vóór de motten.... Zeer haastelijk, eerder en lichter dan een mot verteerd wordt.... Wij weten dat wie God verlaat, smart op smart te vrezen heeft. Nederland heeft God de rug toegekeerd. In de beschrijving in Openbaring 18 van het oordeel over het grote Babylon (en let wel, we bedoelen bepaald niet te suggereren dat Nederland dit Babylon is of dit Babylon Nederland) trof ons het plotselinge én razendsnelle van de voltrekking van dit oordeel. Als Babylon zelf nog in alle rust zegt: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien, staat er: 'Daarom zullen haar plagen op één dag komen', en even later: 'Want uw oordeel is in één ure gekomen'.
In één ure.... Nadrukkelijk wordt dit nog in dat hoofdstuk tweemaal herhaald. 'Want zij is in één ure verwoest geworden'. Hoe vreselijk moet dat zijn. Dat gaat rampen als in Enschede en nu in België en Paraguay, dat gaat zelfs het vreselijke gebeuren met de vliegtuigaanslagen in New York driejaar geleden, verre te boven.
Levende onder de steeds beklemmender schaduw van internationaal terrorisme dat wellicht reeds over kernwapens beschikt, zal niemand durven zeggen: onmogelijk. Maar dat echt geloven doen, vrezen we, maar zeer weinigen.
Elk ogenblik in doodsgevaar. Nog eerder dan de motten. En wat blijft er dan over van het grote Babel dat wij onszelf in ons persoonlijk leven opgebouwd hebben en waar wij het hart zo op gezet hebben? Vóór de motten... Het mocht ons een ernstige aansporing zijn, Jesaja's raad in acht te nemen: Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, om door alle bange wereldweeën heen te mogen ervaren: 't Goed dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven. En zijn Godgeheiligd zaad zal 't gezegend aardrijk erven.
Bron: De Wachter Sions, 14 aug. 2004
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]