Long Reads

KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Ds. J. Spaans schreef:
Zeven huizen


Door genade leeft Gods volk in zeven huizen. Dat eerste huis is het huis van vrije genade. Daar komen ze in door wedergeboorte. Het huis van genade.

Het tweede huis is het huis van het werkverbond. Het werkhuis. Want och, we zijn zo dwaas. Wij willen het zelf uitwerken. Maar de Heere brengt dat volk ook in het werkhuis. De oude dominee Van Reenen zegt van dat werkhuis, dat kun je lezen in zijn catechismusverklaring: ‘Werk maar zo hard als mogelijk is. Dan ben je het snelst doodgewerkt. En hoe sneller doodgewerkt, hoe beter. Want hoe sneller doodgewerkt, gemeente, dan kom je het snelst in het huis van het Evangelie’.

Want in dat derde huis, het huis van het Evangelie, wordt Christus geopenbaard aan een ziel die het niet meer uitwerken kan. Dat is hetzelfde als Jakob in Bethel. En als een mens door genade in het huis van het Evangelie komt, is het alles vrije genade.
Daar hoeven we helemaal niet overheen te preken, gemeente, want er is geen andere weg. Wie op een andere weg hoopt, zal straks in de hel erachter komen dat er geen andere weg is. Bedrieg uw arme zielen maar niet voor de eeuwigheid. Want er is geen andere weg dan de weg van vrije genade door een Drie-enig God. De Heere zal het aan Zijn volk leren. En er is een volk dat het door genade niet anders wil leren, omdat het Gods weg is. En ze willen geen andere weg dan Gods weg.

Wat zou het vierde huis wezen? Als een mens in het huis van het Evangelie is, krijgt zo’n mens de openbaring van de tweede Persoon Jezus Christus. Maar een openbaring is nog geen toepassing. Wat springen er toch veel vandaag aan de dag met een geopenbaarde Christus door de deur van de rechtvaardigmaking. Maar zo is het toch niet.
Dat vierde huis, dat is het rechthuis.
Daar wordt een zondaar in het rechthuis gebracht, ook met de openbaring van Christus. Want daar wordt een Jakob in Pniël gebracht. Dat is het rechthuis. Er zijn mensen die praten wel over een rechthuis en die zijn wel eens in een rechthuis geweest, maar de Rechter was er niet. Dat is wel benauwd, maar het is niet genoeg. Als je in het rechthuis gebracht wordt, is het een verschil of de Rechter er is, ja of nee.
O, gemeente, als de Rechter van hemel en van aarde de zondaar gaat richten, dan gaat de Advocaat Zijn bloed tonen. En daar pleit die lieve Jezus op Zijn gerechtigheid, op Zijn eigen bloed voor de schuldige zondaar.
En o, wanneer de Rechter dat bloed ziet, dan gaat de Rechter op rechtsgronden de zondaar vrijspreken. Dat vindt plaats in het rechthuis.

Na het rechthuis is het vijfde huis: het vredehuis. Tegen die bloedvloeiende vrouw zei de Heere: ‘Dochter, uw geloof heeft u behouden’. Maar er staat nog meer bij, namelijk: ‘Ga heen in vrede’ (Mark. 5:34). Vrede! Och gemeente, als we onbekeerd zijn, weten we niet wat het woord vrede inhoudt.
Maar de Heere zegt tegen die vrouw: Ga heen in vrede. Dat vijfde huis is het vredehuis. Vrede met God in Christus Jezus door het toepassende werk van de Heilige Geest.

Wat zou het zesde huis wezen voor de ware pelgrims? Och, het christendom van vandaag zou zeggen: dat is springen en dansen. Maar nee. Weet u wat het is? Dat is het Bacadal. Dat is het armenhuis. Het armenhuis! Dat volk leert uit genade om uit God te leven.
Dat is het armenhuis. Van mij geen vrucht in der eeuwigheid. Zo handelt de Heere als een Vader met Zijn lieve kinderen. Dat is liefde. O, om ze maar in het Bacadal te houden, om ze maar in de strijd en in de armoede te houden. Als het zo loopt in uw geestelijk leven, gemeente, dan gaat het op het goede pad hoor. Want de Heere zegt ook in Zijn Woord: die Ik liefheb, kastijd Ik. En de Heere zegt in Zijn Woord: Als u zonder kastijding bent, bent u een bastaard en geen zoon (Hebr. 12:6,8). Dat is Gods Woord en dat is eeuwig zeker en dat zal nooit veranderen. Nee, in alle eeuwigheid niet.
Wat zal dan het zevende huis wezen?
Gemeente, zeven is een vol getal.
Want zeven is een volheid. Och, er zullen van Gods volk zijn die zeggen: ik weet het hoor. Dat weet ik wel.
Jongens en meisjes, ik hoop dat je het onthouden mag. En vaders en moeders, verklaart het nog eens aan je kinderen als je thuiskomt. Praat eens over Gods Woord, over de dienst. Ga maar niet als een beest naar bed. Neem je kinderen rondom je op je knieën, om nog te vragen: Heere, breng me nog in het genadehuis. Daar moet het beginnen hoor, vaders en moeders, spreek met je kinderen. Lees Gods Woord samen. Er is godsdienst genoeg, vroomheid genoeg, maar waar is het in de praktijk van het leven? Neem je kinderen bij je, rondom je. Het zijn je lieve kinderen. Och, probeer nog eens een gebedje te doen. Lees nog Gods Woord. Praat niet aldoor over de wereld en zeker niet op zondag.

Zeven huizen. En straks komt dat volk in het zevende huis en dat is het Vaderhuis. In het Vaderhuis, dan zullen ze Thuis zijn. O, gemeente, als we denken ook over Nederland, hoeveel er vroeger hier geweest zijn die nu Thuis zijn: Godvrezende leraars, Godvrezend volk, die die zeven huizen verklaren konden. Die het wel wisten, hoor. Wat zijn we vandaag de dag over het algemeen ver van het heilspoor afgegaan. Wat zijn er maar weinig meer over die het onderscheid in die zeven huizen kunnen verklaren. Soms wordt Gods volk zo eenzaam hier. Ze krijgen begeerte om in dat zevende huis te komen, om in dat Vaderhuis te komen. Wanneer komt die dag?
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

J. Bunyan schreef:
De dag der genade eindigt met sommige mensen, eer God hen uit deze wereld wegneemt.

Hiervan zal ik enige voorbeelden voordragen, en dan tot de tweede stelling overgaan.

Het eerste voorbeeld dat ik hier zal bijbrengen is, Kaïn. Kaïn was een belijder. (Gen 4: 3), een offeraar, een dienaar van God, ja de eerste, van wie wij lezen na de val; maar zijn druivenwaren stinkende en wilde druiven, zijn werken waren boos, Gen, 4:58. Hij oefende hetgeen hij deed niet door ware evangelische beweegredenen, en daarom zag de Heere zijn werk niet aan; hierop onsteekt hij tegen zijn broeder, en zijn aangezicht vervalt; hij staat tegen hem op, neemt zijn gelegenheid waar, en zo doodt hij hem. Op die dag nu waarop hij deze daad bedreef, werden de hemelen voor hem toegesloten, gelijk hij dat ook zelf met smart en vrees ondervond, toen God om het bloed van Abel onderzoek kwam doen.
En nu zijt gij vervloekt (zei God tot hem) van de aardbodem, die zijn mond heeft opgedaan om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen; en Kaïn zeide tot de Heere, mijn misdaad is groter dan dat ze vergeven worde. Ziet Gij hebt mij heden verdreven van de aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn, en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al, die mij vindt, mij zal doodslaan, Gen. 4: 11-13, 14.
Nu zijt gij vervloekt, zegt God.
Gij hebt mij heden verdreven, zei Kaïn, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal geen hoop meer hebben op U geen gunst noch genade meer van U ontvangen. Zo eindigde hier Kaïns dag van genade, en de hemel met God eigen hart waren voor hem toegesloten. Echter leefde hij na deze nog een lange tijd, vers 15. Zijn uithouwing was nog niet gekomen; hij leefde nog na dezen om een vrouw te trouwen vers 17. Om een vervloekte nakomelingschap voort te brengen, om een stad te bouwen, en ik weet niet wat al meer; hetwelk alles niet in korte tijd gedaan kon worden. Daarom kan Kaïn, nadat de dag der genade voor hem voorbij was, verscheidene honderden jaren geleefd hebben

Het tweede voorbeeld is Ismaël, Gen. 17: 25-26. Hij was een belijder, een, die in het huisgezin van Abraham was opgevoed, en die op zijn dertiende jaar besneden is geworden; maar hij was een zoon van de dienstmaagd, Gen. 16: 12. Hij bracht geen goede vrucht voor. Hij was maar een wilde, woeste belijder; want niet tegenstaande al zijn Godsdienst en belijdenis, spotte hij met degenen die beter waren dan hijzelf. Op zekeren dag dat zijn broeder Izak gespeend werd maakte Abraham een maaltijd, en verheugde zich voor de Heere, omdat Hij hem de beloofde zoon geschonken had; hierover bespotte Ismaël Sara, haar zoon en haar Godzalige vreugde. Toen kwam de geest des Heeren over Sara, en zij zei tot Abraham: drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit, want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven, Gen. 21: 9-11. Paulus verklaart deze uitwerping niet alleen als een uitwerping uit het huisgezin van Abraham, maar als een uitwerping van enig lot te hebben met de heiligen in de hemel, Gal. 4:29-31. Ook geeft Mozes ons een aanmerkelijk bewijs hiervan, wanneer hij zegt dat Ismaël stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken, Gen. 25: 17, tot zijn volken van zijns moeders zijde, want hij werd gerekend uit haar, hij was de zoon Hagars, de zoon der dienstmaagd. Zijn moeder nu was ene Egyptische Gen. 21: 9. Zodat hij dan, toen hij stierf, niet tegenstaande zijn belijdenis, verzameld werd tot de plaats, daar Farao en zijn heir verzameld werden, die in de Rode Zee verdronken. Deze waren zijn volken, en hij was uit hen, zowel van natuur als van gesteldheid door te vervolgen gelijk zij deden.
Maar wanneer eindigde nu de dag van genade met deze mens? Merk hier eens, en ik zal u dat tonen. Ismaël was dertien jaar oud toen hij besneden werd, toen was Abraham negen en negentig jaar oud, Gen 17: 24-26. Het volgende jaar werd Izak geboren; zodat Ismaël nu veertien jaar oud was. Toen Izak gespeend werd, stel dat hij vier jaar gezogen heeft, zo moet volgens deze rekening de dag der genade met Ismaël geëindigd zijn, toen hij omtrent achttien jaar oud geweest is, Gen 21: 15, enz. Want op de dag dat hij spotte, werd er gezegd: drijf hem uit! Deze uitwerping nu wordt van de Apostel zo verklaard, als wij zoeven gezegd hebben.
Zie dan toe, jonge onvruchtbare belijders. Na dezen leefde Ismaël in grote gerustheid en eer onder de mensen honderd negentien jaar, en gewon ook twaalf vorsten, nadat de dag der genade voor hem voorbij was.

Het derde voorbeeld is Ezau, Gen 25: 27. Ezau was ook een belijder; hij was Izak geboren en naar de wet besneden; maar Ezau was een weelderig belijder, een jacht- en veldman. Hij was ook gebonden aan zijn begeerlijkheden, welke hij meer beminde dan zijn geboorterecht; waarom hij ook op zekere dag, dat hij van het jagen kwam, en moe was, zijn eerstgeboorte verkocht aan Jacob, zijn broeder. De eerstgeboorte had in die dagen de belofte, en de zegen daaraan vast. Ja, zij waren zo aan elkaar gebonden, dat de een zonder de ander niet zijn kon. Daarom is de waarschuwing van de apostel hier van groot gewicht, Hebr. 12 vers 16-17. Dat niemand zij een hoereerder, of onheilige, gelijk Ezau, die om ene spijs het recht van zijn eerstgeboorte weggaf; want u weet dat hij ook daarna, de zegening willende beërven, verworpen werd. Want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij die met tranen zocht. Het einde van Ezau's dag van genade moet gerekend worden vanaf het verkopen van zijn eerstgeboorte; want daar bepaald hem de apostel, opdat niet iemand zij gelijk Ezau, die zijn eerstgeboorte verkocht want dan gaat de zegening ook weg.
Maar Ezau verkocht zijn eerstgeboorte lang voor zijn dood. Want Jacob was hierna twintig jaar bij Laban, Gen. 31: 41. Toen hij wederkeerde, trok zijn broeder Ezau hem tegemoet, Gen. 32: 6. Verder, toen Jacob enigen tijd bij zijn vader gewoond had, hebben Jacob en Ezau hem begraven, Gen 35: 28-25. Zodat hij nog wel veertig, en zo veel ik weet, mogelijk wel tachtig jaar geleefd kan hebben nadat hij zijn eerstgeboorte verkocht, en zo ook zichzelf uit de genade Gods geworpen had.

Omtrent deze drie belijders zal ik verder deze drie dingen aanmerken:

1. Kaïn was een toornig belijder, Ismaël een spottende, en Ezau was een weelderig belijder; welke drie merktekenen zijn van een onvruchtbaar belijder. Want iemand die toornig is, die spotten kan, en die zijn begeerlijkheden opvolgt, kan Gode geen vruchten dragen.
2. De dag van genade eindigde met deze belijdenis, ter tijd dat zij enige zware zonden bedreven hadden; Kaïns dag, toen hij zijn broeder Abel doodgeslagen had; Ismaëls dag, toen hij Izak, enz. bespotte; en Ezau’s dag toen hij uit liefde tot zijn begeerlijkheden, zijn eerstgeboorte verkocht en verachtte. O, onvruchtbare belijder, zie dan toe; u kunt in de tijd van een half kwartier datgene doen, van welks kwaad u tot in eeuwigheid mogelijk niet bevrijd zult worden.
3. Echter hebben deze drie, nadat de dag van genade voorbij was, naar het uitwendige beter dagen beleefd dan ooit tevoren. Kaïn was hierna een heer over een stad. Gen 4: 17. Ismaël was hierna de vader van twaalf vorsten, Gen 25: 16 En Ezau zei hierna tot zijn broeder: Ik heb veel, mijn broeder, het zij uwe, dat gij hebt, Gen 33: 9. Een gemakkelijk, vreedzaam en voorspoedig leven in uitwendige dingen, is geen teken van de gunst Gods voor een onvruchtbare belijder, maar veeleer van Zijn toorn, opdat hij daardoor bekwaam worde om zichzelf meer toorn te vergaderen als een schat, in de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, Rom. 2: 5.

Dit zal dan genoeg zijn om de waarheid van de eerste stelling te bewijzen, namelijk dat de dag van genade van sommige mensen eindigt, eer God hen uit de wereld wegneemt.
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Joseph Irons schreef:
'Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen, en rivieren in de wildernis'. Jesaja 43:19.

Vreest niet, geliefden, als u God toebehoort; de omstandigheden mogen donker zijn, de dingen mogen buitengewoon moeilijk zijn in uw bevinding, maar Hij zal 'een weg leggen', zodat u verder geleid zult worden. Ja, God 'zal in de woestijn een weg leggen'; en overeenkomstig Zijn belofte zal u op de gehele reis door de woestijn brood gegeven worden, en uw wateren zullen gewis zijn.

Ik denk, dat ik hier een groot aantal van mijn toehoorders zou kunnen uitnodigen op te staan en elk gedurende vijf minuten te spreken. De een zou zeggen: 'O! er is een tijd in mijn leven geweest, waarin ik dacht dat het alles voorbij was, en ik was een totaal verloren mens, maar God legde 'een weg in de woestijn', en de moeilijkheden verdwenen zonder mijn pogingen ze te verdrijven'. En een ander zou verklaren: 'Ik was zeer ernstig ziek, zodat mijn leven bedreigd werd; tijdens de ziekte en door de buitengewone last op mij, schenen bedrijf en gezin, en alles te gronde te gaan; maar de Heere legde 'een weg in de woestijn'; verlichting was op handen, de gezondheid keerde terug, en 'verkwikking en verlossing' (gelijk Mordechai het noemde) kwamen in een weg, waarin ze het minst verwacht werden'.

Elia kon niet door verstandelijke redenering of enige filosofie, hoe diepzinnig ook, zeggen hoe hij gedurende de hongersnood onderhouden en gevoed zou worden. 'O!' zegt Jehovah, 'Ik zal in de woestijn een weg leggen'; ga naar Sarepta; dat is de weg voor u om te gaan. En naar wie aldaar, Heere? 'Wel, naar een arme weduwe, en zij zal u onderhouden; en als het voedsel opraakt, zal Ik u in de woestijn zenden, en zelfs daar zult gij gevoed worden'.
Ik zou u kunnen verwijzen naar vele andere voorbeelden in de geschiedenissen van de aartsvaders; de geschiedenis van David, en zijn weg tot de troon en het koninkrijk; de geschiedenis van de profeten, Jesaja, en anderen, en de geschiedenis van de apostelen. Er scheen, in zeer veel gevallen, voor hen geen weg om te gaan. Ziet naar Paulus en Silas toen ze in de gevangenis van Filippi gekomen waren, wegens de verkondiging van Gods waarheid; ze hebben geen vriend aan het hof, geen mogelijkheid om te ontsnappen, geen valse sleutels. 'Ik zal een weg leggen', zegt God; en Hij deed de fundamenten van de kerker beven en wierp de deuren voor hen open.
Ik ga echter over tot een ander beeld van de 'weg', die de Heere bereidt; ik bedoel de 'weg' van het leven der genade in de persoon van de gelovige. God legt daarvoor een weg. Het hart van de arme zondaar, in zijn onwedergeboren staat, is door de val en van nature, een volslagen woestijn, 'een woning der draken', een bewaarplaats van alle onreine dingen, maar God zegt: 'Ik zal daar een weg leggen'.

Het schepsel probeert een weg te leggen, en hij smeekt, waarschuwt en doet opschrikken; maar er wordt geen weg gelegd naar het hart; hij kan het niet bereiken, het is gegrendeld en gesloten. Het is als een woestijn, een woest, dor en onvruchtbaar gebied. De vader probeert het, en hij bidt, en nodigt, en vermaant, en bestraft en stelt een heilig voorbeeld; maar er is per slot van rekening geen 'weg'. God zegt: 'Ik zal een weg leggen'; dierbare belofte: 'Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen.' Hij plaatst dat woord daar, alsof het als een onmogelijkheid beschouwd werd, als iets dat hopeloos is. En o! geloofd zij Zijn Naam! Wanneer Hij komt, en het hart van een zondaar overtuigt, weet Hij daar 'een weg te leggen'; want Zijn 'pijlen zijn scherp; zij treffen in het hart van des Konings vijanden'. Wanneer Hij komt en van leven spreekt tot de dode, weet Hij hoe Hij zelfs daar 'een weg' moet leggen. Want 'de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven'. Hiertegen kunnen onder u bezwaren en tegenwerpingen zijn, gelijk bij de opwekking van Lazarus. 'Laat ons gaan', zei de Heere tot Zijn discipelen. 'O! maar de Joden zullen U stenigen'. Toen Hij tot de zusters kwam: 'Heere! waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven', maar nu haalt het niets uit. 'Neemt de steen weg', zei Hij, 'en opent een weg tot zijn graf'. 'Neen, neen', zeggen zij, 'hij riekt nu al:' het is nu een verloren zaak. 'Ik zal een weg leggen', zegt Christus; en Hij legt een weg naar het dode lichaam van Lazarus, en roept: 'Lazarus, kom uit'; en hij kwam uit.

Zo handelt Jezus ook met zondaren, 'dood door de misdaden en de zonden'; Hij zal 'een weg leggen' naar hunne harten voor Zijn almachtige genade, en Goddelijk leven mededelen. Maar nadat de zondaar is levend gemaakt en is begonnen zich te voeden met hetgeen God geeft, is zijn weg herhaaldelijk 'met doornen betuind', en kan hij het pad niet vinden en weet niet voort te gaan. Welnu, zegt God, als dat het geval zal zijn met Mijn volk, en ze zo in verwarring verkeren, en zo verbijsterd en verschrikt zijn wat betreft hun verdere reis, en welke leringen ze zullen kiezen (gelijk iemand onlangs zei: 'Nu ben ik ertoe gekomen een godsdienst te kiezen', niet wetende dat God een godsdienst voor Zijn volk kiest): 'Ik zal een weg leggen', 'Ik zal ze lokken', en ze afbrengen van boeken en systemen van godgeleerdheid, en al de aartsketters rondom, en ze stil en rustig 'voeren in de woestijn'. Het is een beeld ontleend aan de praktijk van de bruid en de bruidegom in de dagen der Joden; het was niet ongewoon voor hen een aardige wandeling samen te maken in de woestijn, of naar de een of andere rustige plaats, ver verwijderd van het lawaai en de drukte van de steden om samen te zijn. Zo spreekt God ook: 'Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn', in een rustige, afgelegen plaats, en dan 'naar haar hart spreken', en hen verzekeren van een aandeel in Mijn liefde, en zo levende godzaligheid duidelijk maken voor hun oog, en die inplanten in hun harten, en de weg aanwijzen, die ze hebben te gaan. Bovendien zijn er niet weinigen van de huisgenoten Gods, die zo verward worden met betrekking tot hun persoonlijke bevinding, dat ze niet weten welke weg ze moeten nemen; en ik zal u zeggen, hoe ze hiertoe komen. Het is door te trachten de oude mens te maken, wat hij nooit was, en nooit zal zijn op aarde; en zij beginnen 'het buitenste des drinkbekers en des schotels' te reinigen, en beginnen al de vuile verdorvenheden van de oude natuur te bedwingen, alsof ze van een arm onwedergeboren mens een christen zouden kunnen maken. Dat wordt door duizenden geprobeerd, om christenen te maken zonder enig Gods werk, zonder wedergeboorte; en dit wordt soms zelfs Gods volk toegelaten, alsof ze werkelijk dachten, dat ze de oude mens voor een groot deel zouden kunnen verbeteren; en terwijl ze daarmede bezig zijn, worden ze alleen maar slechter en slechter, precies gelijk mensen in een woestijn, zwervend van het ene struikgewas naar het andere, en door het ene moeras naar het andere, tot het tenslotte schijnt alsof ze in moedeloosheid terneder moeten liggen.

Maar God zegt: 'Ik zal een weg leggen', en hen tonen dat, terwijl de oude mens verdorven en walglijk is, en gezaaid moet worden 'in verderfelijkheid', er nog een leven is, een nieuw leven, een geestelijk bestaan, afgedaald van de hemel en ingeplant in de ziel; en dan ontdekt de ziel deze weg en wandelt er op 'in nieuwigheid des geestes', gelijk de apostel zegt, 'en niet in de oudheid der letter'. Zo ook in betrekking tot de genietingen en de vorderingen. Op deze 'weg' des levens in de ziel zijn er niet weinig tijden, waarin de gelovige wandelt te middernacht, en het spoor bijster raakt, wat de genietingen aangaat; hij is neerslachtig en gedrukt, overstelpt door benauwdheid, buitengewoon bevreesd voor kuilen en gevaren, en denkt soms dat hij tenslotte een afvallige zal worden.

Maar God zegt: 'Ik zal een weg leggen'; en de zon gaat op en schijnt, zijn pad wordt voor hem gebaand, leerstukken worden met duidelijkheid en kracht geopenbaard, hun heilige harmonie wordt voor ogen gesteld, ze worden door het geloof toegeëigend, en Jehovah's arm baant een weg in de bevinding. Bovendien zijn er, terwijl wij verder gaan in onze christelijke bevinding, met het leven Gods in onze zielen, enige wegen die overschaduwd en bewolkt zijn, en wij kunnen nauwelijks een voetstap voor ons onderscheiden; maar God zegt: 'Ik zal een weg leggen'. Ik zal ze tonen, dat ze op de rotssteen zijn, en dat de weg zo vast is en zo aan beide zijden ommuurd, dat zij veilig kunnen wandelen in het donker, en in het donker kunnen doen wat de apostel zegt: 'Strekkende mij tot... de prijs der roeping Gods', en dat, al gaat het door moeilijkheden, en smarten, en ellende en zielestrijd, God hen voortleidt op de weg, ja, en ook de rechte weg, 'om te gaan tot een stad ter woning'.

Over dit gedeelte van het onderwerp moet ik nog een opmerking maken; overeenkomstig een reeds aangehaald gedeelte, is deze weg alleen bekend aan de verlosten. 'Hij zal voor deze zijn; de verlosten zullen daarop wandelen', 'er zal geen leeuw zijn, en geen verscheurend gedierte zal daarop komen'. Leeuwen en verscheurend gedierte zijn het beeld van wereldlingen; en waarlijk, voor het grootste gedeelte zijn ze verscheurend genoeg. Dezen 'zullen aldaar niet gevonden worden; maar de verlosten zullen daarop wandelen'; en zelfs degenen onder hen, die 'dwazen' zijn, wat aardse zaken aangaat, maar door God on- derwezen, 'zullen niet dwalen'. 'De verlosten zullen daarop wandelen'; indien dan de gehele wereld is verlost, moet de gehele wereld daar wandelen overeenkomstig deze belofte. 'De verlosten', niet alleen enigen van hen, maar allen 'zullen daarop wandelen'. Als er geen andere tekst zou zijn om tegenover het afschuwelijke paapse algemene verlossingsstelsel te plaatsen, (want het is van het Papisme afgeleid), is deze zeker voldoende, hoewel de Bijbel vol staat met teksten daartegen.

'De verlosten zullen daarop wandelen'; dan moet volgen dat, als Kaïn, en Ezau, en Ismaël, en Achab en Judas, en Demas 'verlosten' waren, 'zij daarop zullen wandelen'. Een mens moet wel van zijn gezond verstand beroofd zijn, als hij tracht te spreken over algemene verlossing met beperkte zaligheid; het is volslagen onzin om zo'n onderscheiding te maken; als de verlossing algemeen is, moet de zaligheid ook algemeen zijn. Maar daar Gods Woord ons stellig verzekert, dat dit niet zo is, worden wij gebracht tot het besluit, dat 'de vrijgekochten des Heeren' de uitverkorenen der genade zijn, die God de Vader gaf in de handen van Zijn Zoon, en die God de Heilige Geest opzoekt in hun omzwervingen in de woestijn, en brengt op de weg, opdat ze daarop mogen wandelen. 'De verlosten zullen daarop wandelen'.
Laat mij slechts een opheldering geven van de zaak, die ik heb genoemd, dat de weg alleen aan de vrijgekochten des Heeren bekend is. Neemt 'de dwazen'; hierbij denken wij aan een ongeleerd, onontwikkeld mens, een mens die niet heeft gestudeerd in de wetenschappen, een mens die misschien zijn eigen naam niet kan lezen of schrijven, maar door God geleerd is; het is een wedergeboren mens, hij heeft deel aan de Goddelijke genade, één van 'de verlosten'. Hij zal 'daarop wandelen', en hij zal 'niet dwalen'; dat is de belofte. Aan de andere zijde, neemt de meest diepzinnige filosoof, de geleerdste man, de grootste natuurgeleerde, de meest belezene van allen, die u in de kring van uw kennissen en familieleden kunt vinden, maar ontbloot van Gods genade; wat weet hij van Christus? Wat weet hij van het wonen van Christus in het hart, 'de Hoop der heerlijkheid?' Wat weet hij over de gelijkvormigheid aan Zijn beeld? Wat weet hij van de vereniging en de gemeenschap met Hem? Niet meer dan de redeloze schepping; niet meer dan 'de leeuwen en het verscheurend gedierte', waarvan die tekst spreekt. Ik weet, dat dit als onaangenaam beschouwd zal worden. Dat doet er niet toe; de waarheid moet gezegd worden, of het onaangenaam aandoet of dat het behaagt.
De onwedergeboren mens, niet geleerd door God de Heilige Geest, weet niet meer van Christus en de weg tot God en de heerlijkheid, in zaligmakende zin, dan de stenen van de straten, of de redeloze schepping. Hij is alleen bekend bij 'de verlosten' en zij 'zullen daarop wandelen'. Het is een 'Eigen weg', om zo te spreken; u kunt er op schrijven: 'Gesloten voor vreemdelingen'. Vreemdelingen bemoeien zich er niet mee, en zijn totaal onbekend met zijn vreugden. 'Hij zal voor deze zijn; de verlosten zullen daarop wandelen'.
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Uit zijn boek, De Parel Van Goddelijke Vergenoeging
Thomas Watson schreef: (...)

Het negende voorwendsel waarmee misnoegen zich verschoont is de boosheid der tijden. De tijden zijn vol ketterijen en Goddeloosheid en dat maakt bij beroerd. Twee delen zijn hier, ik zal op elk in het bijzonder antwoorden.

I. De tijden zijn vol ketterijen. Gewisselijk. Dit is droevig wanneer de duivel Gods Kerk door geweld niet kan verwoesten, zo zoekt hij ze te vergiftigen. Wanneer hij door Simsons vossestaarten het koren niet in brand kan steken, zo zaait hij onkruid. Zoals hij de vrede van de Kerk door verdeeldheden en scheuringen tracht te vernietigen zo ook de waarheid door dwalingen te bestrijden. En wij moeten met Seneca uitroepen: Wij leven waarlijk in de droesemen der tijden. Wij beleven tijden waarin een sluis voor alle nieuwe gezindheden geopend en ieders gevoelen zijn Bijbel is. Dit mag ons wel billijk doen wenen, wij moeten evenwel niet in misnoegen morren. Bedenkt

1. Dwaling ontdekt de mensen.
(1) De boze. Zulken die ongezond en verdorven zijn worden in tijden van dwalingen bekend. Wanneer de melaatsheid in het voorhoofd uitbrak dan was de melaatse geopenbaard. Dwaling is een geestelijke bastaard. De duivel is de vader, hovaardij de moeder: want nooit kent u een dwaalgeest of hij was hoogmoedig. Nu is het goed dat zulken ontdekt worden ten einde.
1. Opdat Gods rechtvaardig oordeel over hen aangebeden werd.
2. Opdat anderen die nog vrij zijn niet besmet werden. Indien iemand de pest onder de leden heeft het is goed dat het uitbreekt. Voor mij, ik wil een ketter als de duivel tot uitvoering van welke boodschap hij besteld is schuwen. Ik beroep mij op u, zo er in deze stad een wijnhuis was waar onder voorwendsel van wijn zovele kannen vergif verkocht werden, was het niet goed dat elk één opdat hij zijn eigen dood niet kopen mochten, zulks wist. Zo is het ook goed dat zij die vergiftige gevoelens binnen hun hersenpan besloten houden, openbaar worden opdat Gods volk niet kome en van hun dodelijk vergif kope of smake.
(2) Dwaling is een toetssteen om de goeden te ontdekken. Daar moeten ook ketterijen onder u zijn opdat zij die oprecht zijn openbaar mogen worden onder u. Dan blijkt onze liefde tot Christus, onze ijver voor de waarheid. Dan toont God wie de levende vissen zijn, die namelijk, welke tegen de stroom op zwemmen. Wie gezonde schapen zijn: namelijk die in de groene weiden van de Goddelijke instellingen hun voedsel zoeken. Wie de duiven zijn: te weten die hen in de beste lucht waar de Geest van God blaast, houden. God zet deze een erekrans op. Deze zijn het die uit de grote verdrukking komen. Zo ook, deze zijn het die de dwalingen der tijden hebben tegen gestaan. Deze zijn het die de maagdelijkheid van hun gewetens bewaard, die hun oordeel gezond en hun harten behouden hebben. God wil een zegeteken van eer voor sommigen van Zijn heiligen opgericht hebben. Zij zullen wegens hun oprechtheid beroemd zijn, zoals de Cypres die haar groenheid midden in de dorre winter behoudt.

2. God kan de dwalingen in de Kerk voor Zijn waarheid voordelig maken. Bij zulke gelegenheden is de waarheid van God meer uitgesmeed en bevestigd. Zoals het in de rechtszaken toegaat: iemand een vaste titel tot enig stuk tot enig stuk land voorwendende, zo zal het juiste eigendom te meer onderzocht, uitgevonden en bevestigd worden. Velen hebben zich nooit zozeer bevlijtigd om de waarheid voor de Goddelijke Schriften te verdedigen, zo anderen die niet door sofisterijen hadden gepoogd omver te rukken. Al de nevelachtige dampen van de dwaling uit de grondeloze put opgerezen hebben de heerlijke Zon van de waarheid in uitnemender luister doen flonkeren. Zo niet Arrius en Sabellius hun verdoemelijke dwalingen gebroed hadden, de waarheid van de gezegende Drieëenheid was door Athanasius, Augustinus en anderen zo nooit onderzocht, afgehandeld en beschermd geweest. Had niet de duivel zoveel van zijn vorstelijke duisternissen ingevoerd, de voorvechters van de waarheid hadden nooit zo gestadig tot de Goddelijke Schriften gelopen om hun lampen te ontsteken. Zodat God, Die een rad heeft in het midden van een rad, deze dingen wijselijk overheerst en ten besten wendt. Waarheid is een hemelse plant, die door schudden bevestigd wordt.

3. God doet de waarde van Zijn waarheid hierdoor te hoger rijzen. Dan is zelfs het afvloeisel en vijzel van de waarheid dierbaar. Als er veel vals allooi om en om verspreid wordt, dan is het zuiver goud te meer in achting. Wanneer de vuile droesem van de ongezonde leringen allenthalve geveild en verkost worden, dan is de zuivere wijn van de waarheid aller dierbaarst.

4. Dwaling maakt ons te dankbaarder aan God voor het kleinood van de waarheid. Wanneer u anderen met de pest bevangen ziet, hoe dankbaar bent u dan dat Hij u van de besmetting bevrijdt? Als wij anderen de melaatsheid in hun hoofd zien hebben, hoe dankbaar behoren wij aan onze God te zijn, dat Hij ons niet aan de kracht van de dwalingen om de leugen te geloven, en alzo ellendig verdoemd te worden, heeft overgegeven? Het is een goede vrucht die wij zelfs van de dwalingen van de tijden kunnen plukken, wanneer wij daardoor te nederiger en dankbaarder gemaakt worden, aanbiddende de vrije genade van God, welke ons van het drinken van het dodelijke vergif behoed heeft.

II. De tweede tak van het voorwendsel dat misnoegen maakt is de Goddeloosheid der tijden. Ik moet verkeren onder een Godvergetende hoop, een Goddeloze menigte: Och! dat mij iemand vleugelen, als ener duive gave! Ik zou henen vliegen, waar ik blijven (anderen: rusten) moge.

Antwoord. Ik beken, het is droevig onder de Goddelozen vermengd te zijn. David beschouwde hen die trouweloos handelden en het verdroot hem. En Lot (die als een blinkende ster in een duistere nacht scheen) was vermoeid, of zoals het grondwoord mee brengt: uitgeteerd van de ontuchtige wandel van de gruwelijke mensen. Hij maakte van de zonden van de Sodomieten speren om zijn eigen ziel te prikkelen. Wij moeten, als er enige vonk van Goddelijke liefde in ons is, voor de zonden van anderen oprecht gevoelig zijn en onze harten daarover doen bloeden. Maar wij moeten niet in morren en misnoegen uitbreken als wetende dat God door Zijn albestierende voorzienigheid en ook niet zonder enige reden deze toelaat. Want

1. De Heere maakt de Goddeloze soms een omheining tot bescherming van de Godzalige. De alwijze God stelt de Goddeloze die ondertussen vreedzaam zijn, Zijn volk tot een middel van veilige bewaring voor Goddelozen die boos en wreedaardig zijn. De Koning van Babel bewaarde Jeremia en gaf zodanige order tot zijn toezicht dat hem niets ontbrak. Koperen zondaars maakt God dikwijls tot koperen muren om zijn volk te beschermen.

2. God vermengt de Goddeloze met de Godzalige opdat de Godzaligen een middel tot behoud van de Goddelozen mogen zijn. Zodanig is de schoonheid van de heiligheid dat ze een magnetische kracht in zich heeft om anderen, zelfs ook de Goddelozen, te bewegen en te trekken. Soms maakt God een gelovige man tot een middel om een ongelovige vrouw te bekeren en omgekeerd Wat weet gij vrouw, of gij de man zult zalig maken? Of wat weet gij man of gij de vrouw zult zalig maken? De Godzaligen onder de Goddelozen levende, hebben door hun voorzichtige waarschuwing en Godvruchtig voorbeeld deze tot omhelzing van de Godsdienst dikwijls overreed. Indien er niet enige vromen onder de bozen waren, hoe kunnen wij ons inbeelden dat de bozen op schijnbare wijze zonder enige wonderwerk bekeerd zouden worden? Degenen die nu blinkende heiligen in de hemel zijn hebben eertijds menigerlei begeerlijkheden en wellusten gediend. Eenmaal was Augustinus een Manicheër, eenmaal was Luther een monnik, maar zij zijn door de Religie en Goddelijke omgang met de Godzaligen tot het geloof bekeerd.
-DIA-
Berichten: 33223
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Long Reads

Bericht door -DIA- »

Opgetekend
uit een preek van wijlen ds. P. Blok, predikant van de gereformeerde gemeenten
Hij mocht de gemeenten van Dirksland, Capelle aan den IJssel-Middelwatering (i.c.m. Capelle aan den IJssel-West) en Kootwijkerbroek dienen.


O, als de gerichten Gods in de ontstoken gerechtigheid gaat komen gemeente, dan zal die ons niet verschonen. Pas op hoor! Pas op!
Dan zal ons niet verschonen omdat daar een bordje op staat Gereformeerde Gemeenten, Geloof er maar niks van. Dan zal dat juist het huis van Jozef wegteren, Wat wegteren is, dan blijft er niks van over. Ja ja leun nou niet teveel op een uitwendig belijden. Is de geschiedenis in Neerlands kerk niet tot een waarschuwend voorbeeld? Wordt openlijk in de kerken waar eenmaal Gods kinderen waren en God ware knechten dienden, is daar het vuur Gods al niet geweest? Dat alles weggeteerd heeft. Dat zelf op het ogenblik de geloofwaardigheid van de Schriften aangetast worden op de synoden van de kerken.
De oude Waarheid weg, Nieuwe vertalingen, nieuwe liederenboeken en breidt het maar uit. O, dat vuur is daar al lang bezig mensen. Het verteert het! Waarom? Waar is het mee begonnen? Met het afschaffen van de belijdenis? Nee. Het is begonnen omdat men het genadeleven, het bevindelijke leven, het leven dat door Recht geoefend wordt niet meer aanvaardde. Daar is het vandaan gekomen. En toen men het bevindelijke leven van Gods kinderen in de onderscheiden legeringen, in het standelijke en statelijke leven, toen ging men ging miskennen het wonder der wedergeboorte, en de noodzakelijkheid van waarachtige bekering. Toen men verbondsgewijze ging spreken en denken en handelen, en de gemeente als gemeente van Jezus aangesproken werd. Toen! Omdat men die oude bevindelijke Waarheid niet meer geloofde, toen is er wat anders moeten komen want de mens wil zijn godsdienst vasthouden. Bethel, Gilgal, natuurlijk spreken we over de vaderen hier! En toen moest de prediking veranderd worden, en toen moest de opleiding veranderd worden, en toen moest de begeleiding anders worden. En toen is God weggegaan. Toen is het vuurbrand Gods begonnen. Laat het een waarschuwing zijn om ons heen. Hij heeft het huis van Jozef niet gespaard. Dat is voorwerpelijk!
Ten tweede de bevindelijk! Het Recht, het zoete Recht! Er is een volk op aarde die verstaat het bevindelijk dezer waarheid. O wat hebben ze uit de ware onderwijzingen van de hemel, goed luisteren, hebben ze ook hun vastigheden gebouwd. Nou ja, dat kan toch in Bethel? Dat wonder, toen ze daar in de nacht van hun verlorenheid de goddelijke genade mochten inblikken, dat ze niet konden leven, net zo min als Jakob dat niet kon. Hij kon niet meer leven uit de toezeggingen van zijn moeder, die het zo hartelijk van hem geloofde. En hij kon ook niet meer leven met de zegen die zijn vader op zijn hoofd legde. En hij kon ook niet meer leven omdat hij het eerstgeboorterecht meedroeg. Want die man die, moest God ontmoeten. En toen lag jij daar als een verloren mens in Bethel. En toen hij in de nacht van zijn leven niet alleen zondaar was, maar verloren zondaar werd, en hij totaal lijdelijk uitgewerkt was, toen heeft God hem de engelen laten zien die van de hemel naar de aarde kwamen. Toen werd het Bethel. Daar kan je een tijdje uit leven hoor! Tempeltjes erbij zetten, Gilgal, waar God het verbond vernieuwd. En de toezeggingen van de Heere die zie je ziet ruisen.
Wanneer Berseba eens waar wordt, En de Heere die bijzondere uitreddingen aan ons gaat tonen. En die mens maar tempeltjes bouwen he? En als dan dat Recht komt? Luister: en als dan dat Recht komt? Dan blijft er van je Bethel niks over. En van je Gilgal ook niet. En van je Berseba ook niet want dan komt God om Zijn Recht! En dan gaat dat Recht, dat gaat doorbranden, en dat verbrand alles wat buiten Christus is uit mijn leven weg. Dan blijft er geen ruimte meer over. Dan is het alleen maar niet in de afsnijding van de werken onder God terecht komen, maar dan wordt het in de afsnijding van mijn leven en dan gaat eens doorbranden in het leven van Zijn kinderen. Ben je met mijn doem gediend? Straf me nu maar want dat heb ik verdiend. En daar brand de Heere het onze weg, om ruimte te maken voor die gezegende tussen tredende arbeid van die beminnelijke Bloedbruidegom, Die met de last van Zijn Vader is uit gegaan uit de stilte van de nooit begonnen eeuwigheid om een volk door Recht vrij te maken. O, wat wordt dat Recht zoet! Dat heeft ze wel een bitter geweest, dat in een prediking het Recht domineerde, en wat heeft het dikwijls innerlijk in de ziel een vijandschap opgeworpen, wanneer gezegd werd dat de Heere dat alles afsnijdt in de weg van de rechtvaardigmaking. En dat de Heere al deze dingen als ongenoegzaam gaat afwijzen, en wat heeft die mens gevochten om zijn Bethel vast te houden. En dan gaat de Heere zeggen: Zoek Bethel niet en ga niet naar Gilgal en kom niet te Berseba. Dan voel je ook wel eens de brand he? Zoek Recht! Beminnelijk Recht! heilig Recht! Hij is de rechtvaardige God die Sion door Recht verlost en de wederkerende door gerechtigheid. De eeuwige God, de rechtvaardige God, de almachtige God!
We gaan eerst zingen, 119 vers 69:
Gij zijt volmaakt,
Gij zijt rechtvaardig HEER’,
Uw oordeel rust op de allerbeste wetten.
69 van 119.


Weet je, gemeente, dat er een volk op deze aarde is, die de Hemel er wel eens om vraagt? Heere brand maar door hoor, brand het er maar uit. Dat is een volk dat wil zalig worden, dat wil door Recht zalig worden. Die wil door Christus zalig worden. Die voelen dat innerlijk en bevindelijk dat al hetgeen wat vroeger hun dank en lofoffers van hadden, dat dat niet zal kunnen bestaan als God om Zijn Recht komt. Die weten dat: Heere, brand maar door. En als dan deze Amos staat in Bethel en zegt: O, jonkvrouw Israëls, jonkvrouw Israëls. Wat is ze toch mooi en schoon he? Is hier een volk dat in de weg van de ontdekking zegt: Nee man, dat is niet waar, want de weg die God met me gehouden heeft al die schoonheid van me weggenomen. Daar is in mij. dat is in mijn vlees geen goed meer over gebleven. Hij is de eeuwige Gods, de almachtige Gods, ja de Almachtige. Ik heb u gezegd voor de derde maal: Amos, het kind van de natuur. Hij weet wat hij preekt als hij de voorbeelden neemt om dat volk op te wekken: Zoekt de Heere en leeft! De achtergrond: Zoek toch de Heere en leeft! Hij is de almachtige God. want die het Zevengesternte en de Orion maakt, Die de doodschaduw in de morgenstond veranderd, de dag aan de dag verduisterd, Die de wateren der zee roept, giet ze uit op de aardbodem. Heere der heirscharen is Zijn Naam. En zegt tegen Israël: Kijk nou eens af van al hetgeen wat je op de aarde bezig bent bouwen en te zoeken. Kijk nou eens naar de hemel. Kijk eens naar de Orion. Kijk eens naar het Zevengesternte. Toe, laten je ogen eens naar boven kijken. En ziet daar die almachtige daden Gods, Die in de wonderen van Zijn schepping dit alles plaatste. Die sprak: Er zij licht, en er was licht. Dat dat de bede ware: vraagt bij God om licht. Hij die de Orion en het Zevengesternte plaatste. Maar ook de mens, die nu onder de toelating Gods, ik zou haast zeggen omdat God haast heeft, het heelal mag doorvorsen. De Orion en het Zevengesternte, het openbaart de majesteit van die God Die licht maakt en licht geeft. Dat predikt hij: Zoekt de Heere en leeft! Vraagt om licht van de Hemel. Probeer niet met kunstlicht van eigen verstand het op te lossen. Vraagt om licht van de hemel. Hij die de Orion en het Zevengesternte plaatste. Hij is de almachtige God Die dat licht geven kan. Want het Licht schijnt in de duisternis. Maar de duisternis heeft het niet begrepen. En dan predikt Johannes: Er was een mens van God gekomen, wiens naam was Johannes, en hij kwam om van dat Licht te getuigen. De Orion en het Zevengesternte, die de doodsschaduw in de morgenstond veranderd. De beeldspraak is wel ingrijpend. De doodsschaduwen in de morgenstond. Israël wist dat, toen dat volk lag te sterven in de tichelovens. Toen er geen ruimte meer was, toen het van alle kanten vastliep. Israël wist dat, toen de doodsschaduwen bij de Rode Zee om hen heen waren, en zij brulden van angst naar de hemel. Die die doodsschaduwen kwam te veranderen. Of letterlijk, zo mijn tekstwoorden zeggen: In de morgenstond. Zoals ook Gods Kerk dat weet. Die doodsschaduwen in hun leven.
Nee, ik ga daar niet breed op in, maar de Kerk weet het wanneer de hittigheid van Gods gramschap op de ziel gelegd wordt, Dan hoor ik de dichter daarvan zingen: Ik wou vluchten maar ik kon nergens heen, en ik hoor de dichter van 116 daarvan gewagen: Waar de angst der hel mij alle troost deed missen. Die doodsschaduwen kan Hij veranderen in de morgenstond. Waar de Kerk vast loopt komt de ruimte uit God, omdat Hij de Almachtige is. Die de duisternis, die de dag als de nacht verduistert. Ook dat weet het leven. Historie roept deze Amos, want hij is wel in de natuur gekweekt maar hij had wel kennis van de Waarheid. En kennis van God en van Goddelijke zaken. hij zegt tegen dat volk: Ben je Egypte vergeten? Toen daar midden op de dag de gerichtsengel gekomen is en toen de duisternis viel over dat volk van Egypte, en Israël onder de bedauwing van dat Lamsbloed bewaard gebleven is, dat heeft die God gedaan, de almachtige God. Het is die God, zegt hij, die de wateren uit de zee roept en giet ze uit op de aardbodem. Daar is al onderscheiden gedachten van. Ze zeggen, of hij heeft het gezien, als hij zo met zijn kudden door de woestijnen heen ging, hoe dan de zee, de Middellandse Zee, zijn dampen gaf en zo de aarde werd bevochtigd. Anderen hebben nog een veel ingrijpender taal. Ik geloof dat we dan op Flakkee ook wel mogen zeggen. Hij is het die de wateren der zee roept, eb en vloed. Wat een wonder! Wie kan het vertolken? Die de wateren roept! Wij weten van ’53, herinner je het nog? Die almachtige God, HEERE is Zijn Naam: Zoekt de HEERE en leeft!

Kijk jongens, wat de Heere daar nu in de bediening des Woords mee wil zeggen: al ons uitwendig vertoon hoe groot ook en hoe veel dat ook in dit seizoen bereikt hebben. Maar… Maar als Gods Recht nou komt? Weet je wat er gebeurt als God je bekeerd?
Dan is de eerste openbaring van Gods Recht in ons leven dadelijk waarheid. En wat doet de Heere dan? Wel, alles waar van we geleefd, gehoopt en waar we het van verwacht hebben dat neemt de Heere weg. In de weg der wedergeboorte doet God een afgesneden zaak op de aarde. Dat snijdt de Heere weg, dat is een daad van Zijn Recht.
En als je dat niet gelooft en ook die waarheid niet, zoekt de Heere en leeft, dan zou ik toch. als ik straks thuis kom door mijn raampje heen kijken of ik de Orion en het Zevengesternte kan zien, En dan zegt de Heere: Zo waar als ik dat plantte, zo waar ben Ik in staat om de duisternis van je leven in het licht te veranderen. Zo waar ben Ik de machtige om de doodsschaduwen waarin je jonge leven verkeert, om dat tot leven te verwekken.
Ach, dan mag je vanavond met open ogen naar God schreeuwen. Kijk maar door je kamerraampje heen dan. En zeg: O almachtige God, ik heb het vanavond gehoord: Zoekt de HEERE en leeft! En als ik U niet zoeken zal dan komt straks de dood en heel dichtbij, hoe dichtbij. Wat een sprake is er . Ik heb gisteren in Oudorp gezegd, en dat zeg ik hier ook, in alle teerheid. Nee, nee, niet om wat te kwetsen, dat lust me niet. Maar maandag heb je in de krant kunnen lezen, is er een wonderlijk getuige geweest van God uit de hemel. Want daar was een open graf waar een jonge moeder in neergelegd is, 26 Jaar he, en daar stonden de rijksgroten. Ik, ministers, tweede kamer, commissarissen van de koningin, die deze week over leven en dood moesten strijden. Die handelen hoe ver dat een mens gaan mag he…Zal ik eens wat zeggen? Zal ik eens wat zeggen? De berichten van nu, juist diegenen die daarmee zo voorop gelopen zijn … zomaar afgesneden uit het politieke leven. Dat zegt wat hè? Zie je dat brandende vuur Gods niet? In ons leven? In ons volksleven? De morgenstond naakt na de duisternis van de nacht. HEERE is Zijn Naam, en Hij zal Zijn eer aan geen ander geven.

Jongens, buig je knieën. Hoe vele male malen heb ik u opgewekt om de wereld, de zonde te verlaten en te buigen voor de Waarheid van het Woord van God. Die zegt: Went u naar Mij toe, wordt behouden. Zoekt de HEERE en leeft! Daarmee wil de Heere zeggen dar de deur der genade door Hem nog niet op het nachtslot geworpen is. Zoekt de HEERE en leeft! Zoekt Bethel niet. Maar als je dan straks voor God staat zal dan deze dankdagavond dan als een getuigenis voor u geteld worden. Amos was een lastdrager. God had hem de last van de ambtelijke dienst op zijn rug gelegd. En die last van God opgelegd heeft hem bewaard om te pleisteren. Dat heeft hem aan de zijde Gods gesteld en aan de zijde Gods gehouden. Zo waarachtig als Ik leef, zegt de HEERE, Ik heb geen lust in je dood, maar daarin dat je bekeerd wordt en leeft. Zoekt de HEERE en leeft, vaders, moeders. Deze dankdagavond waarin we dan na zoveel jaren nu als uw eigen herder en leraar de laatste dankdag houden. Hoor dit woord dat ik over ulieden ophef… Een klaagzang huis van Israël. Wat heeft de prediking gedaan? Zoekt de HEERE en leeft! Ik heb gezegd: Een mens kan van alles. Hij kan zich naast de bediening stellen. Hij kan zich boven de bediening stellen. Hij kan zich tégen de bediening stellen. Hij kan onder de bediening uit willen kruipen! Maar het zal er over gaan of je voor de bediening gevallen bent. Leven en dood, zegen en vloek, Adam en Christus, rampzaligheid of behoudenis. Een tussenweg is er niet. Een derde weg zoeken zal voor de eeuwigheid niet kunnen. U moet behouden worden of u gaat verloren. U moet buigen onder de prediking waar God aan Zijn eer komt, in de handhaving van Zijn zoete Recht. Dat voor de Heere buigen wanneer we de zonde als zonde aanvaarden. Om door een weg van rechtsoefening weggebrand te worden alles buiten Christus is.
En volk des Heeren, zoekt recht. Nee, dát hadden we niet gedacht, toen we net als de jonkvrouw Israëls in heerlijkheid en sierlijkheid meenden op te wassen. En toen is ook die strafprediking gekomen: O jonkvrouw Israëls, zoekt Bethel niet. Gaat niet te Gilgal. Ik heb
nooit miskent de leidingen tot Christus. Ik heb nooit miskent de aanvankelijke openingen in het Evangelie, nog minder de openbaring van de Persoon des Middelaars. Maar ik heb u altijd gezegd dat het tekort is voor de eeuwigheid. Dat er een zaak opgelost moet worden en dat de ziel geen rust kan vinden dan daar waar God rust geeft. Dat leert de Heere in het doorbreken van zijn richtend vuur. Ja, dan wordt Sion door Recht verlost en haar wederkerende door gerechtigheid.
Amen.
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

bedankt DIA.
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Thomas Boston schreef:

1. Mensen kunnen zeer ver komen in de dienst van God en toch één ding hebben dat daadwerkelijk staat tussen de hemel en hen. Hier zal ik:

I. Ik zal deze leerstelling bevestigen.

1. Dit blijkt duidelijk uit de Schrift, waar we voorbeelden vinden van mensen die
zeer ver komen, terwijl één ding voornamelijk hun ondergang wordt. Herodus deed veel, maar kleefde zijn lust aan en kon niet van Herodias scheiden. Dat was een stap op de weg naar de hemel die hij nooit kon zetten. Bij Judas was het hebzucht. De strik van Demas was de tegenwoordige wereld.

2. Het is duidelijk dat huichelaars ver kunnen gaan in de dienst van God en zeer ver kunnen komen in het doden van de zonde, voor zover het die naam kan dragen. Toch is het niet minder duidelijk dat er nog een of andere lust is waarbij ze halt houden. Want een algemene haat en volkomen verzet tegen de zonde is een kenmerk van oprechtheid (Ps. 119:6). En hun geveinsde bekering zou waarachtig zijn, als ze niet nog een zoete kruimel achterhielden.

3. Het is gemakkelijk te zien dat zij die God vrezen zelf ook één ding hebben dat ze het moeilijkst kunnen onderwerpen en dat hen de meeste moeite kost, hoewel de kracht ervan gebroken is. Dit is een zwakke kant, een zonde die hen lichtelijk omringt. David maakt zijn overwinning over die zonde tot een merkteken van zijn oprechtheid. Hij zegt: "Maar ik was oprecht voor Hem; en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid" (2 Sam. 22:24). Als het zo is met het groene hout, hoe zal het dan met het dorre hout zijn.

4. Er zijn enige zonden die net als Saul onder de mensen, met hoofd en schouders boven de rest uit steken. Onze Heere noemt deze rechterogen en rechterhanden. Sommige zonden zijn als de nagels en de haren van ons lichaam, die er zonder pijn uitgetrokken kunnen worden. Geen wonder dat sommige mensen deze afschudden, maar de moeilijkheid ligt bij de zonden die het hart niet meer kan missen zoals het lichaam het oog of de hand niet kan missen en hierin is de ondergang van veel zielen gelegen. Zulke mensen zijn als degenen die een mannetje in de kudde hebben, maar daarvan voor God geen afstand willen doen. Zij beloven echter iets slechts wat ze gemakkelijker kunnen missen.

Om dit verder te bekrachtigen, noem ik enige bijzonderheden:

(1) Mensen kunnen zeer veel werkzaamheden hebben met betrekking tot hun staat en toch nooit de juiste mate van verootmoediging beoefenen. Het ontbreken daarvan verhindert velen om de hemel binnen te gaan; zij missen de wortel en verdorren spoedig. Dit is de grote bron van huichelarij en afval. Er is wel een wond toegebracht, maar deze is niet diep genoeg. Daarom is ze weer dicht voor al het pus eruit is, zoals bij Farao. De bodem van het hart is niet omgeploegd, hoewel de oppervlakte ml gemaakt is. Daarom is het zaaien tussen de doornen. De wortel der zonde, de zonde van onze natuur, wordt niet geraakt en daarom houdt deze haar kracht. Dit is de reden waarom er niets van over zal blijven.

(2) Zij kunnen veel veranderingen ten goede kennen, terwijl ze de grote zaligmakende verandering missen, zoals Judas en de hoorders bij wie het zaad in de steenachtige grond of tussen de doornen is gevallen. Mensen kunnen in verschillende opzichten veranderen en toch nooit wedergeboren worden. Mensen kunnen veel nieuwe dingen hebben, terwijl hun één ding ontbreekt, de nieuwe natuur. Dit zal hen buiten de hemel houden. Er kunnen nieuwe gemoedsbewegingen zijn, terwijl ze hun oude, stenen hart houden. Er kan nieuw leven zijn, waar de oude natuur nog is. Wat baten al deze veranderingen, als dat ene ontbreekt? "Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien" (Joh. 3:3).

(3) Mensen kunnen veel doen in de dienst van God en toch blijven steken bij iets wat ze niet kunnen doen. Er zijn sommige plichten waartegen de menselijke natuur zich zeer verzet en die we onmogelijk kunnen vervullen zonder zaligmakende genade. Dit blijven de uitzonderingen waarover de ziel het met Christus niet eens kan worden, de rechterogen waarvan de mensen niet kunnen scheiden. Voor deze man was dit de verachting van de wereld. God wijst hier in het bijzonder op en dat doet Hij bij alle dingen waaraan zij niet kunnen voldoen.

(4) Mensen kunnen veel verdragen en toch kan er één ding zijn dat zij in geen geval kunnen verdragen. Zo is het bij iemand die een zweer heeft op zijn lichaam. U mag hem overal aanraken, behalve daar. De wereld is de afgod van sommige mensen; zij kunnen alles verdragen, behalve armoede. Eer is de afgod van anderen; zij kunnen alles verdragen, behalve wat hun eer aantast. Zij zetten hun hart op de een of andere zaak en zij kunnen alles verdragen, behalve het gemis daarvan. God legt dat juk op hun nek, maar ze worstelen als weerspannige dieren in de banden en ze woeden als een wilde stier in het net.

II. We zullen nu overgaan tot ons tweede punt. Aantonen waarom er één ding moet zijn dat velen missen die ver komen in de dienst van God.

1. Omdat de kracht van de zonde niet gebroken is in hen, maar nog steeds levend is en heerst, welke vorderingen ze ook maken in de dienst van God. Daarom moet en zal deze zich ongetwijfeld op de een of andere wijze doen gelden. Het is als een rivier die wel ingedijkt is, maar waarvan de bron niet gestopt is. Het water zal dan altijd op de een of andere plaats door de dijk breken, omdat het een uitweg moet hebben. Zo ook hier, de lust is krachtig en als de kracht daarvan niet gebroken is, zal ze heersen en de ziel op een of andere wijze onder haar heerschappij houden.

2. Omdat ze nooit helemaal veranderen en waar deze verandering ophoudt, zullen zij altijd iets missen. In hen die God in waarheid vrezen, is deze verandering ook niet volkomen, maar strekt ze zich wel uit over hun hele leven. "Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden" (2 Kor. 5:17). Met een dodelijke slag zijn alle leden van de oude mens, met hart en hoofd, geraakt, hoewel geen van hen volkomen gedood is. Bij de huichelaar is dit echter niet zo. Er kunnen wonden toegebracht zijn aan veel delen van de oude mens, maar tenminste één deel blijft ongeschonden. Het is als bij een man wiens hart niet geraakt is, zodat hij niet hoeft te vrezen voor zijn leven, hoewel hij verder in een slechte toestand verkeert.

3. Omdat hun hart nooit rust zoekt in God, wat alleen gedaan wordt door het ware geloof. "Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust" (Hebr. 4:3). De mens is een zwak, nietig schepsel en moet iets hebben om in te rusten. Van nature missen we God. De mensen blijven dit gemis gevoelen en daarom rusten ze in schepselen. Wanneer God veel lusten van hen heeft weggenomen als de kussens waarop zij hun hoofd neerleggen, moet er nog één ding overblijven, want anders hebben ze helemaal geen rust. Daarom is dat ene iets waarin zij hun vreugde zoeken, als zij zich niet in God of in andere dingen verheugen.

4. Omdat ze als dubbelhartigen twee partijen tevreden moeten stellen, namelijk het geweten en de verdorven lusten. De reformatie is gekomen tot het geweten, maar houdt één stap voor de verdorven lusten stil. Het geweten dringt hen om veel dingen te doen, waar hun verdorven lusten, die heerschappij voeren, hen afhouden. Er zijn plichten om hun hoop te voeden en lusten om hun begeerten te voeden. Zo wordt hun hart geslingerd tussen Christus en hun lusten.
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

vervolg
Thomas Boston schreef:

Het gemis van dat ene zal afbreuk doen aan alle andere goede dingen die we hebben. U mist één ding dat tussen u en het eeuwige leven staat en een zwarte streep trekt door alle andere dingen die u hebt.

Ik zal u tonen hoe dat ene wat u geheel mist en wat u niet van ganser harte de doodsteek geeft, hoewel het niet volkomen overwonnen kan worden voor de dood, afbreuk zal doen aan alle andere dingen. Dit gebeurt op twee manieren:
I. Door het bewijs dat het levert.
II. Door de uitwerking die het heeft.

I. Het doet alles teniet door het bewijs dat het levert. Het zal alle bewijzen die aantonen dat u naar de hemel gaat, en waarvan u meent dat ze afdoende zijn, weerleggen en ze uitwissen en zal een tegenbewijs leveren dat aantoont dat alle andere bewijzen vals zijn. Er zijn zes droevige gevolgtrekkingen, waarvoor het enige wat u ontbreekt, bewijs zal leveren.

Gevolgtrekkingen
1. U bent nog in uw zwarte natuurstaat, niet wedergeboren, geen nieuw schepsel,
ondanks alle andere dingen die u hebt bereikt. Deze slotsom is volkomen juist, omdat ze op een duidelijke schriftplaats is gegrond. "Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden" (2 Kor. 5:17). Vanaf zijn geboorte is de nieuwe mens volmaakt in delen, maar niet in trap en mate. De nieuwe mens heeft alle lichaamsdelen, maar geen daarvan is al tot volle wasdom gekomen. Er ontbreekt iets aan elk deel van de nieuwe mens, maar geen enkel deel ontbreekt helemaal. Vergelijk 1 Thessalonicenzen 3:10 met 2 Petrus 1:9. Daarom zijn zij die één ding missen, geen nieuwe schepselen. Dit gaat heel diep. "Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien" (Joh. 3:3). Als u niet wedergeboren bent, bent u geen kind van God en als u dat niet bent, hebt u geen recht op de erfenis. Merk dan op hoe dit ene ding u buiten de hemel kan sluiten.

2. U bent slechts een huichelaar en geen oprecht christen, hoever u ook gekomen bent (Ps. 18:24 en 119:6). Want christenen gehoorzamen in alle dingen en zullen er niet één afgod op nahouden, maar degenen die hen het liefst zijn, vaarwel zeggen. Zij die een ander neemt in plaats van haar echtgenoot, is een overspelige vrouw. Niemand kan Christus oprecht aannemen, dan zij die al hun afgoden de scheidbrief willen geven voor Hem en dat doen alle ware christenen (Matth. 13:45, 46). Dit gaat diep, want als u een huichelaar bent, wat baat u uw godsdienst dan voor de Heere? In zekere zin is uw toestand nog slechter dan de toestand van hen die openlijk God lasteren. U bent lauw, noch koud noch heet, en niet de hemel maar de hel zal uw woonplaats zijn. Zie toch waar het ene wat u ontbreekt, u zult brengen, want het deel van de huichelaars zal zijn in de plaats waar wening is en knersing der tanden.

3. U vervult niet één plicht naar behoren of zo dat u de Heere in één ding aangenaam bent Ges. 1:11, 15). De reden is dat u hetgeen u doet, niet doet uit liefde tot God of ontzag voor Zijn gebod. Als dat wel zo was, zou u zowel in dat ene ding als in alle andere zaken buigen onder Zijn gezag, en oprechte liefde tot God zou niet toestaan dat u iets anders op Zijn plaats stelde (Jak. 2:11). Dit is een pijnlijke conclusie. Wat kunnen mensen anders verwachten dan toom, als zij niets doen wat aangenaam is in Gods oog en niet God maar zichzelf zoeken?

4. U hebt de Geest van Christus niet, hoe Godvruchtig u ook lijkt te zijn. De reden is dat de Geest van Christus, waar Hij woont, altijd de vruchten der heiligheid voortbrengt en deze zijn "in alle goedigheid, en rechtvaardigheid, en waarheid" (Ef. 5:9). Waar slechts enige goedheid is en niet alle goedheid, of waar één ding ontbreekt, is de Geest niet. Dat gaat diep, want het plaatst u onder levensgenieters en snijdt al uw vermeende hoop op Christus af, want als iemand zonder Christus is, die komt Hem niet toe. En zonder Christus, verkeert een mens niet onder de gunst van God, is hij buiten het verbond en buiten hoop (Ef. 2:12). Zo berooft het gemis van één ding ons van alles.

5. De oude mens in u is niet echt gestorven, maar u verkeert nog onder de heersende macht van de zonde. De reden is duidelijk, de zonden van uw rechteroog zijn namelijk nog nooit aangeraakt. Echte afsterving strekt zich uit over de hele mens. Als één lid nog leeft, is het lichaam niet dood. De dood neemt het leven weg uit ieder lichaamsdeel en zo is het ook bij ware afsterving. Terwijl er in lust op de troon zit, is Christus daar niet. De zonde kan net zo goed door één lust over ons heersen als door vele lusten. Deze slotsom is bedroevend. Ze stelt u niet onder de schapen van Christus, houdt u onder het juk van de wet der werken, maakt dat u geen beroep kunt doen op genade en geeft u helemaal over aan het helse vuur (Matth. 5:29). Zo verliest u voor eeuwig alles door één ding vast te houden.

6. U bent een verachter van de gehele wet van God en van het gehele juk van Christus (Jak. 2:1O, 11), zoals het verbreken van één schakel de hele keten in stukken doet breken. Gods gezag is verbonden met al Zijn geboden en wie Hem in één gebod niet de schuldige eer bewijst, eert Hem in geen enkel gebod. Dit gaat diep, want het toont dat u geen van Zijn wetten eerbiedigt en dat ze niet in uw hart geschreven zijn. Daarom is Hij uw God niet en daarom behoort u niet tot Zijn volk. Hoe verschrikkelijk moet het zijn om dat te koesteren wat uw naam zal wegvagen van onder Gods volk.

II. Dit doet overal afbreuk aan en doet alles teniet door zijn uitwerking. Wat we zeggen van het gemis van ware gerechtigheid geldt ook hiervan. Het is geen lijdelijk maar een dadelijk gemis, dat een zeer schadelijke uitwerking heeft, zoals het missen van het gezichtsvermogen volslagen duisternis brengt over het gehele lichaam.

1. Het maakt dat al uw goede werken door de Heere niet aangenomen kunnen worden. "Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben" (Ps. 66:18). Dit leert de profeet Haggaï de Joden door middel van een gelijkenis die genomen is uit de ceremoniële wet (Hag. 2:11-14). De vele goede dingen die we hebben, zullen het ene ding wat ons ontbreekt, niet heiligen. Saul richtte een vreselijke slachting aan onder de Amalekieten, maar vanwege het verschonen van Agags leven en het blaten van de schapen, had de Heere geen welgevallen in dat alles. Zal een jaloers echtgenoot tevreden zijn, als we veel minnaars wegsturen, terwijl we er één houden? Net zo min zal het een jaloers God genoegen schenken, wanneer we veel lusten de scheidbrief geven, terwijl we er één aan de hand houden.

2. We kunnen ons niet langer inbeelden dat waarachtige bekering en ware heiligheid ons deel zijn, want deze zaken hebben hun uitwerking in de hele mens. Als dat niet zo is, is er geen sprake van ware bekering en ware heiligheid. Bekering wil zeggen dat we ons afkeren van iedere afgod als van de zonde, omdat het zonde is. Heiligheid heeft betrekking op al Gods geboden. Zoals een mens niet in een stad kan komen, tenzij hij de hele weg aflegt. Als hij bij de poort stilstaat, houdt dit hem net zo goed buiten de stad als wanneer hij op grotere afstand was gestopt. Zo gaat het met de verandering van velen.

3. Het blijft altijd een wortel van algehele afval. Het is genoeg om de ziel in de greep van de satan te houden en kan zo een middel zijn om het prachtige bouwwerk van het gedeeltelijk dienen van God te doen vallen, zoals bij Judas en Demas. Het huis dat geen fundament heeft, kan nooit stevig staan. Daarom hebben mensen die het meest hadden bereikt, alles verloren; het gemis van het ene nodige was hier de oorzaak van. "Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien" (Hebr. 2:1

4. Het trekt de ziel toch van God af en maakt dat zij niet in Hem alleen kan rusten, omdat Hij haar hoogste goed is. Het boze, ongelovige hart brengt ons ertoe om de levende God te verlaten. Zoals het onmogelijk is voor een mens om hemel en aarde tegelijk te omarmen of zijn ogen tegelijkertijd op de hemel en de aarde te richten, zo kan een mens zijn hart niet richten op een afgod, zonder het van de Heere af te trekken. Want niemand kan twee heren dienen. Als de ziel in de Heere wil rusten, moet ze daarom alle andere goden vaarwel zeggen (Ps. 45:11).

5. Tenslotte zullen we daardoor de zaligheid niet ontvangen. Een zonde die we aankleven, zal de ziel net zo goed verloren doen gaan als duizend zonden. Ze houdt de ziel buiten Christus en zo blijft de mens onder de vloek van de wet (Gal. 3:10). Het ene wat een mens ontbreekt, zal voldoende zijn om hem buiten de hemel te sluiten. De prijs van het sparen van ons rechteroog zal zijn dat het hele lichaam in het helse vuur geworpen wordt (Matth. 5:29).
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Rev. Robert Traill schreef:

1. Wat is de rechtvaardiging?
We lezen er veel over in de Bijbel. De leer hiervan wordt gerekend als één van de grondstellingen van de ware Christelijke religie; en zo is het ook inderdaad.
Dit grote leerstuk, de fontein van onze vrede, troost en zaligheid was wonderlijk verduisterd in het roomse rijk. Het eerste licht der reformatie, dat God behaagde te doen schijnen in de dagen van onze voorvaderen, was wel bijzonder omtrent dit grote leerstuk. Rechtvaardiging is niet slechts de vergeving der zonden. Het is er wel altijd onafscheidelijk aan verbonden; de vergeving der zonde is er een vrucht of gedeelte van.
De rechtvaardiging is, dat God een mens vrijspreekt en hem van alle beschuldiging vrij verklaart. Het is, dat God wegneemt het gehele doodvonnis, dat de gebroken wet van God op iedere zondaar legt. "Wie is het, die verdoemt? God is het, Die rechtvaardigt." Rom. 8:33. Rechtvaardiging en verdoemenis zijn elkaars tegengestelden. Een ieder die niet is gerechtvaardigd, is onder verdoemenis en iedere gerechtvaardigde is verlost van de verdoemenis. Rechtvaardiging is geen heiliging. Dat is een oude roomse dwaling, gezaaid in de harten van een groot aantal protestanten, te denken dat rechtvaardiging en heiliging hetzelfde is. Rechtvaardiging en heiliging zijn zover verschillend als deze twee: daar is iemand door de rechter veroordeeld voor hoogverraad tegen de koning, maar diezelfde persoon lijdt ook aan een dodelijke ziekte. Indien hij vandaag niet sterft door de handen van de beul, zal hij mogelijk morgen aan zijn ziekte sterven.
Het is het werk van de dokter hem van de ziekte te genezen, maar het is een daad van des konings barmhartigheid, die hem redden moet van het doodvonnis. Rechtvaardiging is de vrijspraak en herroeping van het wetsvonnis van verdoemenis; heiliging is de genezing van de zondeziekte, die ons verderf zal zijn, tenzij Christus onze Heelmeester is. Rechtvaardiging en heiliging zijn altijd onafscheidelijk, maar zij zijn wel heerlijk onderscheiden. Rechtvaardiging is een daad van Gods vrije genade; heiliging is een werk van Gods Geest. Heiliging is een werk dat binnen in ons wordt gewerkt; rechtvaardiging is iets, dat omtrent ons wordt gedaan en daarom wordt overal in het Woord over de rechtvaardiging gesproken in de termen van een gerechtshandeling.

2. Wie is het die rechtvaardigt?
Ik antwoord: God alleen. "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorene Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt? Rom. 8:33. Alleen Hij kan rechtvaardig verklaren, Die de wet geeft. Hij alleen kan rechtvaardig verklaren, Die vanwege de zonde verdoemt. Hij alleen kan rechtvaardig verklaren, Die door de zonde is verongelijkt, Markus 2:7. De Farizeeën spraken godslasteringen; het was in hun duisternis, maar toch de waarheid, die zij spraken, was goed, ofschoon de toepassing ervan zeer onjuist was. "Wat spreekt Deze aldus godslasteringen? Wie kan de zonden vergeven dan alleen God?" In het geval van de geraakte, - wiens zonde Christus eerst vergaf, vóórdat Hij hem genas van zijn geraaktheid - zodat de vergeving van zijn zonden was zijn rechtvaardiging en het genezen van zijn kwaal was als het ware een afbeelding van zijn heiliging hun toepassing was verkeerd, omdat zij niet wisten dat Christus God was en dat Hij macht had op aarde de zonden te vergeven. De waarheid zelf echter was zuiver: "Niemand kan de zonden vergeven dan alleen God." Rechtvaardiging is een daad van de rechter. Het is alleen de rechter en wetgever, die deze kan uitspreken. "Er is een enig Wetgever" zegt Jakobus, "Die behouden kan en verderven", hfdst. 4:12. Niemand wordt eigenlijk beledigd door de zonde dan God en niets heeft de zonde zo rechtstreeks geschonden als de wet Gods.

3. Wie wordt er gerechtvaardigd?
Niet iedereen wordt gerechtvaardigd. Welk soort van mensen wordt gerechtvaardigd? Rechtvaardiging is de vrijspraak van een mens van alle beschuldiging en dat is Gods werk alleen; maar welk soort van mensen is het die gerechtvaardigd wordt? Is het een heilig mens? Een mens die pas uit de Hemel komt? Is het een nieuw soort schepsel van een bijzonder maaksel? Nee, het is een zondaar, een goddeloze. "God rechtvaardigt de goddeloze." Een mens wordt niet godzalig gemaakt vóórdat hij is gerechtvaardigd, noch wordt hij goddeloos gelaten nadat hij is gerechtvaardigd. Hij is niet godzalig gemaakt één moment vóórdat hij gerechtvaardigd is. Hij is echter gerechtvaardigd van zijn goddeloosheid door de uitspraak van de rechtvaardiging: wanneer hij dood is in zonden en misdaden komt de levendmaking en het leven, Eféze 2:1.

4. Om welke reden wordt dit alles gedaan?
En dit is wel het moeilijkste van alles. U hebt gehoord, dat de rechtvaardiging is, dat een mens van alle beschuldiging wordt bevrijd en dat dit alleen door God wordt gedaan en aan een mens wordt geschonken vóórdat hij in staat is om enig goed te kunnen doen - want geen mens kan iets goeds doen, totdat hij is geheiligd en geen mens is geheiligd totdat hij is gerechtvaardigd - de grote vraag is echter: Hoe kan God dit met recht doen? De apostel zegt in Rom. 3:26: "opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende degene, die uit het geloof van Jezus is." Hoe kan God rechtvaardig zijn en toch een goddeloze rechtvaardigen? "Wie de goddelozen rechtvaardigt en de rechtvaardige verdoemt zijn de HEERE een gruwel, ja, die beiden", wanneer dit door een mens in de praktijk wordt gebracht, Spr. 17:15. Hoe kan dan God de goddeloze rechtvaardigen? De grote oplossing hiervan is dat God de goddeloze om niets dat in hem is, maar enkel en alleen op de rekening van de Gerechtigheid van Christus rechtvaardigt. De apostel getuigt hiervan: "En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, Welke God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed", Rom. 3:24, 25. Wanneer God een mens rechtvaardigt, wordt de Gerechtigheid van Christus hem toegerekend en God handelt dan met hem als een mens in Christus. Daarom worden zijn overtredingen bedekt en de mens is dan rechtvaardigheid Gods in Christus gemaakt, omdat Christus van God is gemaakt Rechtvaardigheid voor hem. 1 Kor. 1:30: "Maar uit Hem zift gij in Christus Jezus, Die ons van God geworden is rechtvaardigheid." Waar is de gerechtigheid van de arme mens, die gerechtvaardigd is? Ze is in Christus Jezus, "want" 2 Kor. 5:21 "Die geen zonde gekend heeft, Dien heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden Rechtvaardigheid Gods in Hem." En om Rechtvaardigheid Gods te worden gemaakt is niets anders dan rechtvaardig voor God gemaakt te worden in en door Jezus Christus. Deze dingen nu beschouwd hebbende, is het bewijs van dit punt erg gemakkelijk - dat de genade Gods zich luisterrijk openbaart in de weg van rechtvaardiging van een zondaar door de Gerechtigheid van Jezus Christus.
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

ds. L. Vroegindeweij schreef: In het nummer van 15 april j.1. schreef ik over de vraag: „Als Ismaël onbekeerd was, hoe is het dan te verklaren, dat God hem hoorde? "

Voorzichtig heb ik toen geantwoord: „Als men over het verhoren van de gebeden van onbekeerden spreekt, ben ik geneigd te zeggen: de Heere hoort alleen de gebeden van onbekeerden. Hoe onbekeerder en goddelozer wij worden in eigen oog, hoe meer de Heere verhoort. Maar Hij ziet van ver met gramschap aan, de ijd'le waan, der trotse bekeerde zielen. Dat is echter een bijzondere toepassing van het begrip „onbekeerd".

Een vriendelijke lezer is echter nochtans bang, dat er misbruik van gemaakt wordt. Hij meent dat velen zo'n uitspraak weliswaar zullen toejuichen, maar dat zij toch niet onaanvechtbaar is. Wat is er onaanvechtbaar? zou ik willen vragen. Alles wordt aangevochten. ..Maar is mijn uitspraak Schriftuurlijk? Vinden we daar ook dat merkwaardige en wezenlijke, dat God bijzondere bemoeienis heeft juist met goddelozen? Ik dacht van wel. Onze lezer vindt nergens in de Schrift: „Zalig zijn zij, die in eigen oog, onbekeerd en goddeloos zijn, want zij zullen verhoord worden." Hij moet het mij in dit geval niet kwalijk nemen, want deze zaligspreking vind ik bijna leterliik in de Schrift. Zij is voor mij de kern van het evangelie. Begin maar met de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar. De eerste is rechtvaardig in eigen oog en de tweede goddeloos in eigen oog. Toch is alleen de tweede zalig. Hij wordt verhoord, hij alleen. Hij wordt ook zalig gesproken. De Heiland zegt: Hij ging gerechtvaardigd naar huis met voorbijgang van de farizeeër. Neem verder het bekende woord uit Romeinen 4. Wat een oneindig wonder is dat. Wat is zaligheid? Dat God mij vrijspreekt van schuld en straf. Wie spreekt God vrij? Natuurlijk, zou men zeggen, die rechtvaardig leven en Zijn geboden houden. Weineen man. God rechtvaardigt degene, die al zijn geboden overtreedt: de goddeloze.

Alle goddelozen? Volstrekt niet. Alleen de goddelozen, die goddeloos en onbekeerd zijn in eigen oog. Ik meen, dat dit er toch volledig in zit. Het is een paradox, een wonderspreuk tot het uiterste. God spreekt de goddeloze vrij. Doch het is een bijzonder soort goddeloze, namelijk één, die al zijn zonden belijdt voor God. Wat is een goddeloze? Dat is een totaal onwaardige en doemwaardige. Het is de ergste zondaar, die God onteert. Maar God spreekt hem vrij. Zo moet je juist wezen om vrijgesproken te worden. Zo moet je jezelf gevoelen.

Ik geloof niet, dat velen mijn uitspraak toejuichen. Het is vreselijk een goddeloze te zijn in eigen oog. Het gaat gepaard met een pijn en een smart, die niet uit te drukken is. Maar die zichzelf als onbekeerden en goddelozen hebben leren kennen, ja, ik wil aannemen, dat ze enigszins getroost zijn met zo'n uitspraak. Mag dat nu echt niet tot troost van hen, die zo vreselijk lijden onder hun onwaardigheid en doemwaardigheid, gezegd worden? Ik wil het met voorzichtigheid zeggen, maar het is niet zonder reden, dat ik de vergelijkende trap gebruik. Goddeloos en onbekeerd zijn in eigen oog, is iets dat al erger wordt. Daardoor wordt het zalig worden in eigen oog al onmogelijker. Wat moet zo'n onbekeerde en goddeloze bidden? Wel, zeg ik dan, en in dit verband moet men het lezen: Hoe onbekeerder en goddelozer in eigen oog, hoe eer en meer God hoort.

Geeft de H. Schrift echter geen grond voor deze vertroostende uitspraak? Ik denk ten derde aan de eerste der zaligsprekingen. Wat is een arme van geest anders dan een goddeloze en onbekeerde in eigen oog? De armoede, die Matth. 5 : 3 bedoelt, is in jesaja 57 : 15 genoemd de armoede van een verbrijzelde en vernederde geest. Waardoor verbrijzeld en vernederd? Omdat zij hun schuld en onwaardigheid zo gevoelen. Het is de armoede voor God. Kohlbrugge zegt ergens: ekering is: ich bekeren van de gedachte, dat men zich ooit bekeren kan.

Wat een troost is het, als men met de uiterste inspanning al maar ellendiger en armer en schuldiger wordt, te horen, dat het God juist om zulken te doen is. Ja maar, zegt nu onze lezer, Job zegt toch maar: Het is in uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben." Nu goed, zeg ik, we schrappen Rom. 4 : 5 en het hele evangelie. God rechtvaardigt alleen rechtvaardige Jobs, enz. Neen, neen, zegt mijn lezer, dat wil ik niet. Best, zeg ik, maar doe dan niet alsof. We zijn in Job 10 in een heel ander klimaat. Daar gaat het om de beschuldiging van Jobs vrienden en om het leven in goddeloosheid met vreugde. Dat is heel wat anders dan een kermen vanwege de boosheid des harten. Als Job bij zijn zelfgevoel komt in Job 42 verfoeit hij zich in stof en as. Dus zulke teksten kan men in ons verband niet gebruiken. Zij handelen met dezelfde woorden over andere zaken.

Een andere tegenwerping. Een mens kan zich toch ook wel bewust zijn van zijn gebreken en zich toch „bekeerd" gevoelen. Inderdaad, als men het woord bekeerd maar religieus verstaat. Men kan weten, dat men totaal goddeloos en verkeerd is en toch tot God teruggekeerd. Maar als men in verband met Rom. 4 : 5 een woord als Joh. 9 : 31 aanhaalt, zijn we toch wel weer een eind van huis.

God hoort de zondaars niet, zeggen de farizeeën. Jezus zegt in Lukas 18, dat God alleen de zondaars hoort en de rechtvaardigen voorbijgaat. Wie heeft er gelijk? Dat is geen vraag. Het is toch duidelijk, dat hier de farizese moraal wordt weergegeven.

Moeten we met deze uitspraken Lukas 18 : 14 en Rom. 4 : 5 bestrijden? Naar de letter kan dat best. Maar we zijn het etwel over eens, dat dit helemaal fout zou zijn. Natuurlijk zit er een zekere waarheid in de farizese leer uit Joh. 9 : 31. Die in de zonde voortleeft, zonder berouw, hoort God niet. Maar beide teksten horen in heel andere verbanden thuis.

Maar dan Psalm 26 : 11, zegt mijn goede vriend, die toch minstens zoveel van Schriftuitleg afweet als ik. Daar lezen we: Maar ik wandel in mijn oprechtheid, verlos mij dan en wees mij genadig." Eerlijk gezegd, zie ik in dit psalmvers alleen maar steun voor mijn gedachtegang. Maar ook aanvulling. En zo ben ik hier dankbaar voor. David brengt zijn oprechtheid naar voren en tegelijk vraagt hij om genade. Van vele zijden is Psalm 26 aangevallen om z'n eigengerechtigheid. Maar als de dichter in vers 11 om genade vraagt, betekent dit in elk geval, dat het zondebesef ergens in hem is. Ridderbos schrijft: , De gesteldheid van hart en wandel, waarop de dichter zich beroept, duidt allerminst zondeloosheid aan, en men mag niet, zoals Kittel doet, een tegenstelling suggereren tussen deze uitingen en het zondebesef, zoals dat door het N.T. wordt geleerd. In Psalm 25 spreekt het zondebesef zeer krachtig, en toch beroept de dichter zich ook daar op zijn vroomheid en oprechtheid, vs. 21. Dat de dichter in onze Psalm niet van zijn zonden gewaagt, behoeft niet tegen zijn zonde-besef te pleiten. Petrus heeft in Joh. 21 : 15 v.v. ook niet van zijn zonde gesproken: hij moest antwoord geven op die éne vraag, die hem was gesteld. Iets dergelijks gevoelt de dichter."

Ik meen dus de woorden uit mijn artikel van 15 april jl. geheel te kunnen laten staan. Zij zijn volkomen bijbels. Alleen de goddelozen worden gerechtvaardigd. Alleen zij worden verhoord. Maar dan is dat paradoxaal gezegd in een bepaalde situatie. Dat neemt niet weg, dat deze ,, onbekeerden" ook kunnen belijden, dat God weet, hoezeer het hen om Hem te doen is, hoezeer zij Hem niet kunnen missen. Het ene sluit het andere niet uit, maar in. Zo voert de bekeerde de titels: goddeloze en onbekeerde. Maar met grote smart. God echter zegt: Gij zijt mijn rechtvaardige. O eeuwig wonder!
-DIA-
Berichten: 33223
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Long Reads

Bericht door -DIA- »

We lazen vroeger wel de stukjes die ds. Lamain in De Saambinder schreef. Ik gevoel wel hoe nodig het is deze stukjes, ook in deze tijd nog weer eens te herlezen. Dan kunnen wij, als we daartoe worden verwaardigd, ook opmerken in welke tijd we nu samen zijn aangekomen. Ik citeer een stukje uit een stukje, om reden dat de stukjes (voor deze tijd) misschien wat lang zijn. Misschien achten we ze zelfs wel te lang voor "long reads". Maar goed, we moeten dan ook weer denken aan het woord: Zaait aan alle wateren.
Het onderstaande kan ogen openen, maar ook meer verharden in vijandschap, en ik zou zeggen, wie een beetje zichzelf leert kennen zal dit wel moeten be-amen.

Onderstaand stukje is een gedeelte uit "Allerlei Moeilijkheden". Deze stukjes werden in 1969 in De Saambinder geplaatst.
de hele artikelenreeks is onder onderstaande link na te lezen:

https://www.digibron.nl/zoeken/bron/De% ... ijkheden)/

ALLERLEI MOEILIJKHEDEN
Er komen gedurig vragen uit onze eigen gemeenten, doch ook van leden, die tot andere gemeenten behoren, buiten ons kerkverband. Het ligt niet in mijn bedoeling om in het publiek verschillende van die vragen te gaan beantwoorden, daar het veelal gaat over persoonlijke aangelegenheden of familieomstandigheden. De betrokken personen zouden dat ook niet begeren en stellen er prijs op, dat de correspondentie vertrouwelijk blijft. Nu, dat is ook te begrijpen.

Toch zou ik ook in het belang van anderen naar aanleiding van een schrijven gaarne enige opmerkingen maken. Misschien wil de Heere het gebruiken tot waarschuwing voor anderen en ook om niet lichtvaardig te handelen met de waarheid en met onze onsterfelijke ziel, die voor een eeuwigheid geschapen is. Het is inderdaad niet hetzelfde hoe wij door de wereld gaan en komen, maar de grootste betekenis van ons leven is: Hoe zal ik eenmaal rechtvaardig voor God verschijnen? Het leven hier op de aarde is maar een doortrek naar de eeuwigheid en een tijd om voor- en toebereid te worden om God te mogen ontmoeten.

Vooral de eerste jaren van ons verblijf in dit grote werelddeel hebben wij gedurig kennis gemaakt met mensen, die uit het oude vaderland hier heen waren gekomen om zich hier te vestigen met hun familie. Vaak heb ik hun toegewenst, dat zij toch hier niet gekomen mochten zijn om zichzelf te begraven en dat ze begraven zouden worden.

Een mens ligt overal voor open en moet van ogenblik tot ogenblik bewaard worden door Gods beschermende hand. Ook vooral wanneer wij in een vreemd land komen.

Velen zijn op plaatsen gekomen waar geen waarheid was, d.w.z. dat er geen kerken waren waar zij dezelfde leer konden horen waarin zij waren opgevoed en wat hun altijd was voorgehouden. Sommigen hebben het intijds mogen inzien en hebben alles in het werk gesteld om op een plaats te komen waar zij geregeld met hun kinderen konden opgaan onder het zuivere Woord van God. Ook zijn er geweest waar de Heere zo goed voor was dat alles in de vlammen opging of dat ze bedankt werden en gedrongen werden om naar een plaats te gaan waar zij hetzelfde mochten horen wat zij altijd gehoord hadden.

Weer anderen hadden zo goed hun brood en zulk een goede betrekking en om hun brood zo maar weg te gooien, dat was ook, dachten ze, onverantwoordelijk. Ze moesten in de week dan wel 80 of 100 mijl rijden om naar de kerk te komen, maar dan 's zondags zouden ze maar thuis blijven. Zij besloten om een preek te lezen. Ze konden dan zelf wel kerk houden. Wat een goede voornemens!

De eerste zondag en zondagen ging het er stichtelijk naar toe. De vader had vrijdags of zaterdags zijn preken al klaar; de kinderen waren allemaal op tijd uit bed, alles was gereed en klaar, de kerk begon, 's Middags weer lezen, 's avonds nog een kort preekje. Ja, zo kon dat wel; in de week een goede boer en 's zondags een preek lezen. Vanuit de 'States' zijn er honderden en dan ook honderden oude schrijvers overgebracht, dus de mensen waren van alle kanten voorzien met goede boeken. Sommigen hebben naar die boeken gegrepen als naar brood, doch ik vrees dat velen er niet meer naar kijken. Doch in die eerste tijd! Ze konden nu zelf wel kerk houden. Dit was ideaal!

Maar op een zaterdagavond zijn de jongens zo laat thuis gekomen. Men is de gehele week zo druk geweest, daar zit die vader en die moeder met een paar kleine kinderen een preek te lezen. Anders hielden die grote kinderen de kleinen stil, maar nu is het een geschreeuw, dat ze de toepassing maar niet meer zullen lezen. De grote jongens liggen in bed en eindelijk tegen de middag komen ze beneden Eindelijk wordt besloten om 's morgens maar niet meer te lezen. 's Middags zal het dan ook veel beter wezen. Dan zijn ze beter uitgerust, dan kunnen zij beter luisteren en voor alles is het beter. De gehele week hard gesloofd, en als je dan 's zondags jezelf nog zo inspannen moet, dat zal de Heere toch ook niet van een mens eisen.

Op den duur wordt het 's avonds ook moeilijk. Die ene jongen krijgt kennis met een meisje, die tot een andere kerk behoort. en dat oudste meisje krijgt ook al verkering met een jongen, die niet naar een oude schrijver kan luisteren. Hij weet heel niet waar het over gaat. Och ja, die jongen kan het toch ook niet helpen, dat hij nooit naar de kerk ging, en dat meisje kan toch ook niet ongetrouwd blijven, dus we moeten maar wat water in de wijn doen. Het kan later nog wel goed uitkomen. Wij zullen het beste er maar van hopen. Het zijn geen kinderen meer, dus je moet het maar overgeven. Dus die jongen en dat meisje blijven ook niet meer thuis. Zij gaan mee naar die andere kerken. De ouders informeren zeer ernstig of het toch wel de zuivere, de oude waarheid is waar ze nu onder zitten. Och ja, het is wel wat anders, het is wel niet zo zwaar, maar ja, je bent ook in een ander land en je moet jezelf toch maar aan zien te passen. Ze bewegen later de ouders om maar te stoppen met dat preeklezen en ook mee te gaan. Ze zitten de eerste zondag als een kat in een vreemd pakhuis. Och, wat is het toch alles anders. Ze luisteren en luisteren, maar die oude klanken horen ze niet. Och, och, als mijn vader en mijn moeder het toch eens wisten waar wij nu terecht zijn gekomen, ze zouden wel zeggen: Kind, kind, is dat nu de vrucht van onze opvoeding? Zij kunnen er 's nachts niet van slapen. O, die consciëntie maakt het hun zo moeilijk. Ze hebben geen rust. Wat zijn wij toch begonnen? De boot waar ze mee over de oceaan gekomen zijn, is achter hen verbrand, dus terug gaat ook niet meer. Het is toch zo anders wat zij nu horen. Zij hebben hun gehele leven lang gehoord, dat een mens tot God bekeerd moet worden. Dat er een wonder geschieden moet, en zie, nu horen ze, dat ze ook bekeerd zijn. Ze mogen ook wel aan het Avondmaal komen, als zij maar aansluiten en lid worden.

Die dominee bezoekt ze ook eens en hij probeert die mensen te overreden om te geloven. Ze zijn eigenlijk verkeerd opgevoed. Die leer waar ze altijd onder opgegaan hebben, drukte de mens te veel in de put. Het Evangelie kwam niet genoeg tot zijn recht. De Bijbel is vol met beloften en God meent het zo ernstig met een mens. God wil, dat wij geloven zullen, en ongeloof is toch zulk een verschrikkelijke zonde. Er moet, zo zegt die dominee, met een mens niet zoveel gebeuren, als hij God maar op Zijn Woord gelooft.

Die man gaat aan het wankelen; die vrouw kan het alles nog zo maar niet overnemen. Neen, het gaat niet zo gemakkelijk. Zij kan het nog niet zien, dat er eigenlijk geen verschil is tussen de leer. Die leraar waar ze vroeger altijd onder zat, bij wie ze ter catechisatie ging, praatte toch zo geheel anders. Die leraar leeft niet meer, d.w.z. hier op de aarde. Hij is verlost. God heeft hem welgedaan. Zijn stem klinkt nog gedurig in haar oren. Neen, het is niet zo gemakkelijk om alles van vroeger te vergeten. En het is niet alleen die leraar, of die ouderling, maar zij heeft ook verschillenden van Gods volk horen spreken en bidden. Die mensen kwamen altijd maar met de noodzakelijkheid der waarachtige bekering, en dat er een genadewonder verheerlijkt moest worden in de mens. Wat een moeilijk leven. Maar eindelijk is die vrouw ook maar besloten om met haar man mee te gaan en aansluiting te zoeken bij die andere kerk. Als je toch getrouwd bent, moet je niet kerkelijk gescheiden leven, dat brengt vaak zo veel ellende teweeg. En dan met de opvoeding van de kinderen is het ook nodig, dat wij één lijn trekken.

De zaak is beslist. Die man voelt zich al spoedig thuis in die andere kerk en stapt ook al naar het Avondmaal. Die vrouw blijft nog zitten - neen, dat kan ze niet doen, daar is ze niet gerechtigd toe. Mensen van die kerk bezoeken haar; de dominee komt nog eens praten - hij komt nog eens terug, en ja, dan eindelijk gaat ze ook zachtjes aan geloven, dat ze ook bekeerd is.

Er is wel niets bijzonders gebeurd, maar, dat hoort ze nu elke zondag, dat is ook niet nodig voor een mens, die nooit in de wereld geleefd heeft. Ze is toch onder de waarheid groot geworden; zij i's er onder gebleven; zij heeft er toch liefde voor - en zie, dat zijn allemaal bewijzen, dat zij het geestelijk leven deelachtig moet zijn. Ze kan niet van een verandering spreken, ze kan niet veel zeggen, maar zij heeft toch ook wel begeerte om voor God te leven, en als ze sterft wil ze toch ook naar de hemel. Nu, het is alles in orde.

Zo zijn nu beiden „christen" geworden en ze gaan nu toch ook geloven, dat hun ouders en grootouders het veel te zwaar genomen hebben. Hun vader zei: „Het zal er toch zo op aankomen". En die moeder zat meest maar te schreeuwen. O, wat een gedrukt leven.

Dat och en ach horen ze nu niet meer. En zij geloven ook, dat het wel anders kan, en toch ook goed is. Zij hebben nu ook een opgewekt leven. De oude schrijvers staan nog wel in de kast, maar lezen doen ze er niet meer in. De enige keer, dat ze er uitkomen, is als het „schoonmaak" is. Ja, dat wordt toch eindelijk ook een last. In de States is er misschien geen mens meer, die dat Hollands kan lezen; het is allemaal Engels en hier kunnen wij dat Hollands ook niet meer vasthouden. Wij zijn in een Engels land, in de school is het Engels, in het dagelijks leven Engels, in de kerken komt het Hollands ook op de achtergrond. We moeten met de tijd mee. Ze kunnen de oude schrijvers ook wel naar een museum brengen. Het is nu nog een witte raaf, die blij is met een oude schrijver. En in Canada is het ook zo druk, wij moeten hard werken om ons huis vrij te krijgen, en om straks zelf wat te kunnen beginnen, dus van lezen komt er niets meer. Ja, nog één of twee van die stugge, onbuigzame Hollandse mensen zitten er op dat dorp, die geen mens overhalen kan. Die zitten nog in die oude boeken te lezen. Wij moesten maar vragen of die „stakkers" ze willen hebben. O ja, die 'tobbers' zijn er zo blij mee. Nu, bij ons is het een opruiming. Die oude boekenkast moet nu maar verbrand.
Maar nu is dat toch een lege plaats in ons huis. Wat zullen wij nu doen? Het is een mooie plaats voor een televisie. De eerste tijd leefden ze maar alleen, maar nu hebben ze zoveel vrienden gekregen. En die vrienden delen ook het standpunt, dat wij het niet zo nauw moeten nemen. Een christen moet en kan niet leven als een kluizenaar. Wij leven in andere tijden dan vroeger. Ik vroeg eens aan een man, die beleed een kind Gods te zijn en die ook televisie in huis had, wat hij met zulk een kijkkast van de duivel (zo noemde wijlen professor Wisse de televisie) in huis deed. En toen was zijn antwoord: dat is de oude mens, die daar naar kijkt.

Die televisie is toch zulk een wonderlijke uitvinding. We moesten er ook maar één kopen, dan blijven de kinderen ook thuis. De ouders zullen wel zorgen, dat er 'controle' blijft: al dat moorden en stelen en al wat godslasterlijk is en het zedelijk leven schaadt, mag er absoluut niet doorkomen. Dat is zo voor de eerste weken, maar het duurt niet lang, en dan is er geen „controle" meer.

Och, een mens moest wel beven en sidderen. Vroeger was er nog een weinig beslag, maar het gaat alles weg. De wereld in huis en God er uit. God laat niet met zich spotten. De consciëntie spreekt niet meer. Wij kunnen alles doen en de arme mens beseft niet, dat dat het zwaarste oordeel is. „Snelle afloop als der wateren". Geijverd en gevochten voor de oude waarheid, en nu praktisch alles verloochend, de wereld in hun huis gehaald, omdat de wereld nooit uit hun hart geweest is.

Ja, het is maar een nauw onderzoek voor een ieder. Keur wel de zonde af, maar werp met geen stenen. Ik las eens van een oude leraar uit het begin van de zestiende eeuw, die schreef: Ik ben al oud, maar weet nog niet wat er nog kan gebeuren voordat ik aan het eind van mijn leven ben. En zegt ook de waarheid het ons niet: Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle!

Wij moeten maar niet zo hoog van de toren blazen. Al die mensen, die dat doen, verraden daardoor weinig zelfkennis te hebben. Hoe meer Gods Geest ons zal verlichten en wij de diepte van onze val leren kennen en de bedrieglijkheid van ons hart, hoe meer wij bevreesd zullen zijn voor onszelf. Wij weten niet van hoedanige geest wij zijn. Het is niet genoeg voor de eeuwigheid, dat weten wij wel, doch het is ook zelfs uitwendig nog een weldaad, wanneer een mens onder de waarheid geboren, bij de waarheid blijven mag. Ik mag wel terdege die laatste woorden onderstrepen en er de nadruk op leggen: blijven mag.

Dat zijn we ook niet waardig en dat hebben wij ook niet verdiend. Als de Heere er ons onder houdt, zouden wij wel moeten zeggen: Heere, waarom is het, dat ik er ook niet vandaan loop?

Ezau verkocht zijn eerstgeboorterecht voor een schotel linzenmoes en Demas kreeg de tegenwoordige wereld lief. De mens snijdt zichzelf af en gaat moedwillig verloren. O jongens en meisjes, blijft bij de waarheid. Geeft het nooit prijs. De Heere mocht het nog eens aan je hart heiligen tot waarachtige bekering. Je leeft nog. Het kan nog.

Hoevelen hebben wij al weg zien vallen in ons leven! Ja, sommigen zelfs, die eenmaal in hun leven voor de waarheid geijverd, ja er voor gestreden hebben, die, zo scheen het, er alles voor over hadden. Wanneer ik sommige brieven zou publiceren, geschreven door zulke personen in die tijd toen ze vol ijver en vuur waren, dan zoudt ge zeggen: hoe is het mogelijk, dat er zulk een omkeer kan komen! Nu verwerpen zij wat zij vroeger hebben beleden; nu haten zij hetgeen ze vroeger achteraan liepen en waar zij alles voor wilden opofferen. Er was een tijd, dat de kerk voor die mensen alles was, en nu geven zij er een trap tegen; alles wordt afgescheurd en afgekapt wat tevoren ook voor hen als heilig aangemerkt werd. Men drijft de spot met de leer van vader en moeder; en zij openbaren vaak nog meer vijandschap tegen dat alles dan een openbare werelddienaar. O, het is zo gevaarlijk om zo te handelen. De Heere zegt in Zijn Woord: Een man, die dikwijls bestraft zijnde, de nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan zij, Spr. 29 : 1. Werkelijk, een mens mag er wel van beven en sidderen en zuchten: Heere, bewaar mij toch, o alvermogend God; laat het toch nooit zo ver komen, dat ik de waarheid vaarwel zeg, en een leer ga volgen en geloven, waar ik voor eeuwig mee omkomen zal. De zonde is een hellend vlak. En wanneer wij ons afscheiden van de zuivere leer der waarheid, dan gaan wij aan het dwalen en het gaat bij de meesten van kwaad tot erger. Er zijn zelfs voorbeelden van mensen, die op den duur alles gaan verloochenen en als heidenen sterven. Het grootste en het zwaarste oordeel, dat God over een mens kan zenden, is dat God hem niet meer aanspreekt en dat hij zijn eigen weg kan gaan. Schijnbaar is dat wel makkelijk, maar uiteindelijk is het een verschrikkelijke zaak.

De grote massa gaat door in de verharding, hetzij in een eigenwillige godsdienst of in openbare goddeloosheid. Velen verdwalen en komen nooit meer terecht. Ik heb ook hier in dit grote land wel eens mensen ontmoet, die zeiden: diezelfde klanken hebben wij gehoord veertig en vijftig jaar geleden, van mijn moeder, of van mijn vader - maar zo ver weg, dat zij toch geloofden dat het in een andere weg ook wel kon.

Elk zalig in zijn eigen godsdienst. O, wat zal die dag der eeuwigheid toch openbaren. Daar zal wening zijn en knersing der tanden. Alles komt terug. Gelukkige zielen waar het hier in dit leven voor terugkomt, en dat het beleefd mag worden tot Gods eer en hunner ziele zaligheid, Ps. 25 : 4:
God is waarachtig en goedig,
Hij is 't en blijft zulks altijd;
Ten wege brengt Hij zachtmoedig
De zondaar vervallen wijt.
© -DIA- [33.2222 09-06-2024]
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

DS. JOH. VAN DER POEL schreef:
En als God een mens opzoekt, dan moet die mens naar God zoeken; want
dan gaat hij God missen, dan gaat hij naar God vragen. En dan kan hij alles laten gaan.
Stel eens voor dat het een man is, een vloeker, ook aan de buitenzijde een vloeker, een
vuile mond, een gruwelijke mond. Als God die man bekeert, dan hoor je hem niet meer
vloeken. Dan wordt hij wel een vloeker voor God en onder God. Zeg dat die man een
televisie heeft. Als God die man bekeert, dan gaat dat ding de deur uit. Dat hoef je niet
eens te zeggen. Dat doet hij zelf wel. Want dat heilige beginsel (moet je eens luisteren),
de instorting van dat heilige beginsel, dat zoekt naar God, dat jaagt naar God, dat zegt:
'Als ik God maar heb, dan heb ik alles, dan bezit ik alles. En anders verlies ik straks
alles, en dan schiet er niets voor mij over dan een naakte eeuwigheid'. En dat bekeren,
geliefden, dat geschiedt door een Goddelijke kracht. Gelukkig, gelukkig. Genade is
sterker dan wij zijn, en genade is sterker dan onze ik, genade is sterker dan onze
boezemzonde en onze koningszonde. Genade is sterker dan het vlees. Dan ligt het vlees
er onder, en het verheerlijkt God in den geest. Wat niets kan, dat doet genade. En een
waarachtige bekering, waar de inhoud van is om met God verzoend te worden: 'Hoe
kom ik rechtvaardig voor God?' Die zich hier openbaart in leer en leven, in sprake en
gewaad, die zich hier openbaart op aarde. Want een boom wordt aan zijn vrucht gekend.
En dan hoef je niet te zeggen: 'Je moet naar de kerk'. Dan gaat hij zelf wel. Zes schaften
in een week als hij kon. Om bekeerd te worden. Want dat kan niet en het moet. En
terwijl het moet kan het niet. En terwijl het niet kan moet het. Dus voelt u welk een
geweld in zulk een ziel geopenbaard wordt?: om eens rechtvaardig voor God gesteld te
worden. Want dat is de bekering hoor. Daarom bestaat het in een afsterven. En dat
afsterven... Ach, dat gaat in sommigen dingen erg makkelijk. Want die uitwendige
zonden kunnen nog wel gelaten worden. Denk maar eens aan Ruth. Ze geeft heel Moab
weg. Maar dan kom je in het Moab van binnen. Dat is veel slechter. Dat is veel
gruwelijker dan het Moab van buiten. Dat Moab van buiten, ach, dat zijn die ruwe
takken; die zijn er gauw genoeg af. Maar dat Moab van binnen, daar kom je niet af;
tenzij dat je de laatste snik uitsnikt, en met God in een verzoende betrekking gekomen
bent. En dat afsterven, dat kan zijn dat er één zonde sterft en de andere blijft leven. Dan
heb je nog zonden genoeg. Het kan zijn dat het net gaat als met een mens die
bewusteloos langs de kant van de weg ligt, en je schudt hem en hij wordt wakker. Zo
kunnen de zonden bewusteloos liggen, maar een weinig nadere openbaring, en ze staan
allemaal weer op. Ik ben 72 jaar, en ik heb mijn schoolkameraads nog. En van tijd tot
tijd, dan doet die voor, dan doet die voor, en dan komt die in mijn gedachten, en dan die.
Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. Soms sta ik voor die preekstoel met
straatdeunen van mijn twaalfde jaar, die ik nu nog inleven moet, en gewaar worden
moet dat ze daar liggen. Al is het vergeven. Maar vergeven zonden is nog smartelijker,
want dan zie je de wonden Christi waardoor ze vergeven zijn. En een verwondde
Christus te zien is de dood voor je vlees, maar het leven des geestes.
Christus zien is de waarachtige bekering, Die onze misdaden gedragen, maar ook
weggedragen heeft, en ze geworpen heeft in een zee van eeuwige vergetelheid. En dat
afsterven is een hartelijk leedwezen. Als ik dat nu eens makkelijk kon zeggen, zou ik dat
zo willen zeggen: Een hartelijke, smartelijke, liefelijke, zoete droefheid. Dat is een
droefheid, geliefden, daar zegt de apostel van: 'Een droefheid naar God die een
onberouwelijke bekeert'. Dan zegt zo'n Ruth: 'Moeder, al moet ik Boaz eeuwig missen,
nooit Moab meer, nooit Moab meer. Al zou Boaz nooit mijn Boaz zijn, zal ik Hem
zoeken, door blijven zoeken tot in alle eeuwigheid; al vind ik Hem nooit'. Dat is het
geheim van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan.
En dat hartelijke leedwezen komt van binnen uit. Zal ik er eens eentje noemen, en dan
gaan we maar weer door. Als we nu lezen de droefheid van Petrus, naar buiten gaande.
Daar heb je de droefheid van een boeteling. Daar heb je de droefheid van een
ellendeling. Daar heb je de droefheid van een helleling. En waarom weende die man zo?
Vanwege de liefde Christi, uitgegoten in zijn hart. Hij heeft ervaren: 'Niet Pilatus heeft
Hem veroordeeld, maar ik. Niet de Joden hebben Hem gekruisigd, maar ik. Niet de
Joden hebben Hem uitgeworpen, maar ik heb Hem uitgeworpen'. Laat hem maar wenen
hoor, dat bewaart hem voor de wanhoop. Er is geen hartelijkere droefheid dan te
aanschouwen wat God heeft willen doen om de zonden weg te nemen, wat God heeft
willen doen om een zondaar vrij te maken; dan moet Hij Zijn enige Lieveling tot een
Helleling maken in de toerekening van onze zonden. En daarin heeft Hij ook die
waarachtige bekering verworven. Liever de dood sterven, dan door een zijdeur naar de
hemel. Ze willen door een rechte deur naar de hemel. Liever voor eeuwig verloren dan
zich bedrogen. Liever voor eeuwig verdoemd, dan dat de deugden Gods niet
verheerlijkt worden, en de ere Gods niet verhoogd wordt. Dat ze zo aangetrokken
worden op een allerheiligst God, en een donderende en een bliksemende Wet mijnen en
lieven. Hoe kan dat? Als God het geeft, dan is het er. En anders kan het nooit. Maar wat
is de grote weldaad in die waarachtige bekering? Wel, de liefde Gods die op God
aantrekt, of Hij nu verdoemt of verzoent. De liefde tot Gods deugden; of Hij nu in de hel
werpt of in de hemel neemt. Dat is de liefde Gods, wat Hij ook doet, dat is eeuwig goed.
Dat is de waarachtige bekering. Zal ik er eens één opnoemen. Een Bijbelse maar, dat
zijn de beste patronen. Lees dan Job 1 eens, in het verlies van alles. Dan staat er dat Job
zegt: 'De Heere (dat was al van de Heere, anders had hij dat nooit kunnen zeggen) heeft
gegeven (het was het Zijne), Hij heeft het genomen (het is het Zijne gebleven)'. Maar nu
volgt er nog iets. Als je niets méér zou horen, dan zou je zeggen: 'Dat is Goddelijk, en
het is geestelijk, en dat is enkel genade'. Maar nu staat er: 'En Job zeide: De Heere heeft
gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd'. Hij loofde God in
het niets. En hij loofde God zoals God was, in alles wat Hij deed. En hij verheerlijkte
God in nemen en geven. Toen hield hij God over. En als men God overhoudt, dan kan
men met God overal doorheen. Jona kon er wel onder water. De jongelingen konden er
mee in de oven, en Daniël kon er mee in de leeuwenkuil. Als God tegenwoordig is in de
middeleeuwen der martelaren, dan zijn er geweest die hebben de worgpalen gekust alsof
zij Christus kusten; omdat het de weg naar Christus was. Daar moet je eens over
denken. Die Gezegende van de Vader, Die zoete, gezalfde Koning, Die is alles waard.
Maria zegt: 'Zeg maar waar je Hem gelegd hebt. Al heb je Hem in de hel gelegd, dan
haal ik Hem uit de hel vandaan'. "Nou, nou. Maria, je bent maar een vrouw hoor, en
Jezus is een Man". O, de liefde rekent niet. De liefde telt niet. De liefde zegt niet: 'Het
zal misschien niet gaan of het zal misschien wel gaan'. De liefde zegt: 'Waar heb je Hem
neergelegd? Zeg dat nou, en ik haal Hem hoor, al is het onder uit de verdoemenis,
omdat Hij mijn liefde is, en Hij mijn Zaligmaker, en Hij mijn Goël is'. Daar zegt het
Hooglied van: 'Deze liefde is sterker dan de dood'. Daar heb je de zwanezang van
Jakob: 'Op Uwe zaligheid wacht ik'. Sterker dan de dood, daarvan zegt Abraham, en
Abraham gaf de geest. En daarin zegt de apostel: 'Wie zal beschuldigingen inbrengen
tegen de uitverkorenen Gods? God is het die rechtvaardigt'. Daar heb je nu de
waarachtige bekering. Ik zal het nog makkelijker proberen te zeggen. Als God een begin
in u maakt, dan heb je geen rust meer voordat je gevonden wordt in Christus. Daarmee
verfoei ik niet alle voorgaande weldaden, maar ze zijn ongenoegzaam, ze geven geen
grond, ze geven geen bloed, ze geven geen gerechtigheid. En daar gaat het den zondaar
om hoor. Hoe kom ik in Gods beeld hersteld. En hoe zal ik ooit eens kunnen zeggen met
Thomas: 'Mijn Heere en mijn God'. Dat is een waarachtige bekering. En waarin bestaat
de waarachtige bekering nog meer? In onderhouding. Denk eens aan de profeet Jeremia
in de Klaagliederen. Oud en grijs en wijs in oefeningen. En wat staat er van? En de
profeet bidt: 'Heere, bekeert U ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn'. En dat zegt de
profeet. Je gelooft toch wel dat die profeet bekeerd was? Ik denk dat de vrucht van de
waarachtige bekering is, een vrucht van de waarachtige heiligmaking, die al maar armer
maakt, en niets overschiet dan een kale en naakte en toch en toch en toch een gezaligde
zondaar in Christus, die rampzalig over de wereld gaat. Die kom je niet veel meer tegen
hoor.
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Dr. C.A. van der Sluijs schreef:

C. H. Spurgeon en Calvijn

Calvinisime

Spurgeon had een grote bewondering voor Calvijn. Naast Puriteinse lectuur had hij reeds in zijn jeugd de Institutie van Calvijn gelezen. Calvinisme betekende voor Spurgeon in de eerste plaats, dat het in alles en allen moet gaan om de eer van God. Daarom benadrukte hij de souvereiniteit van de genade: 'In de harten van ons allen is er een natuurlijke vijandschap tegen God en tegen de souvereiniteit van Zijn genade'.

Spurgeon wist dat hij daarmee tegen de geest van zijn tijd inging: 'Ik heb mensen gekend, die op hun lip beten en hun tanden knersten in woede, als ik de souvereiniteit van God preekte'.

Vergeleken met deze souvereiniteit van God, leerde hij de nietigheid en de onmacht van de mens: 'Het feit, dat bekering en zaligheid van God zijn, is een verootmoedigende waarheid. En vanwege zijn verootmoedigend karakter houden de mensen er niet van. Verteld te worden, dat God me moet redden, als ik behouden word, en dat ik in Zijn hand ben als klei is in de handen van een pottenbakker — daar houd ik niet van, zegt iemand. Wel, dat dacht ik al dat u daar niet van zou houden; wie zou er ook maar over gedroomd hebben, dat u dit wel zou doen? ' In het laatst van zijn leven verklaarde hij nog eens nadrukkelijk zich helemaal te kunnen vinden, in de Calvinistische beginselen: 'Als alle mensen, die nu leven of ooit zullen leven het oude Calvinisme zouden opgeven, dan blijft er nog één over, die er aan vasthoudt, en wel om deze reden, dat hij nergens anders houvast aan zou kunnen vinden. Ik zou uit dit bestaan weggevaagd moeten worden, voordat mijn overtuiging van de waarheid van de leerstukken van de genade in de ouderwetse vorm van mij afgenomen kan worden'.

Het Calvinisme stemde voor Spurgeon overeen met de leer van Augustinus en — wat meer is — met de Heilige Geest zelf; en van dit Calvinisme was zijn prediking in Londen doorademd, ook al was hij daarop aangevallen en daarom belachelijk gemaakt: 'Bijna twintig jaar geleden begon onze bediening in deze stad, onder veel tegenstand en vijandige kritiek... elk van onze preken was vol van het ouderwetse Evangelie... wij kwamen voor de dag met de oude leerstukken van de Hervormers, Calvinistische waarheid, de leer van Augustinus en het Paulinische dogma (door het geloof alleen). We schaamden ons niet de 'echo van een afgedaan evangelie' te zijn, zoals de een of andere wijsneus ons noemde'.

Kritiek

Toch valt het nog te bezien of Spurgeon wel genoeg 'greep' op Calvijn heeft gehad. In ieder geval lijkt het er op, dat Spurgeon de gangbare afwijkingen van het Calvinisme soms verwarde met en ongemerkt hield voor de echte theologie van Calvijn zelf: 'Ik ben er van overtuigd, dat op sommige punten alleen de Calvinist gelijk heeft, en dat de Arminiaan alleen gelijk heeft op andere punten. Er is een grote kern van waarheid aan de positieve kant van beide leerstelsels, en er is ook en groot stuk dwaling aan de negatieve zijde van beide leerstelsels. Als mij gevraagd werd: Waarom wordt een mens verdoemd? Dan zou ik antwoorden, zoals een Arminiaan antwoordt: Hij verwoest zichzelf! Ik zou de ondergang van de mens niet op rekening durven brengen van de goddelijke souvereiniteit. Aan de andere kant, als mij gevraagd werd: Waarom wordt een mens behouden? Dan zou ik alleen het Calvinistische antwoord kunnen geven: Hij wordt behouden vanuit de souvereine genade van God en helemaal niet vanuit zichzelf.

Wat Spurgeon hier de negatieve kant van het Calvinisme noemt, dient in feite op rekening te worden gebracht van het Hypercalvinisme. Of bedoelt Spurgeon dat het Calvinisme in zich duidelijke aanzetten heeft en geeft tot Hypercalvinisme? ! Dan is Spurgeon op zijn beurt toch al te verstandelijk-beschouwend bezig geweest, want het totaal-beeld van Calvijns theologie rechtvaardigt het Hypercalvinisme geenszins!

In geen geval zag Spurgeon het Calvinisme als een gesloten systeem — terecht! Maar het was onjuist om, ten aanzien van de Bijbelse verkondiging, het Ariminianisme datgene te laten aanvullen, waarin het Calvinisme, mogelijk op een meer verborgen wijze, reeds had voorzien.

Immers, wanneer Spurgeon een Calvinist sprekende invoert, dan is er in werkelijkheid vaak een Hypercalvinist aan het woord: 'Wanneer een Calvinist zegt, dat alle dingen gebeuren volgens de goddelijke praedestinatie (voorbestemming van eeuwigheid), dan spreekt hij de waarheid, en dan wil ik een Calvinist genoemd worden; maar wanneer een Arminiaan zegt, dat wanneer een mens zondigt, deze zonde van hem zelf is, en dat, als hij in zonde volhardt en verloren gaat, de verdoemenis geheel voor zijn rekening zal liggen, dan geloof ik, dat hij ook de waarheid spreekt, hoewel ik geen Arminiaan genoemd wil worden. De zaak is deze, dat er enige waarheid is in beide theologische stelsels'. Maar wat Spurgeon hier een Arminiaan laat zeggen, dat zal dan ook een rechtgeaarde Calvinist beamen.

Overeenstemming

Evenwel, Spurgeons wezenlijke verbondenheid met Calvijns wijze van theologiseren kwam vooral daarin tot uitdrukking, dat hij de rede (ratio) en de logica verwierp als maatstaven om de theologische waarheid te bepalen. Principieel weigerde hij Gods waarheid zodanig te beredeneren, dat hij daarmee tot een gesloten systeem kon geraken: 'Als ik in Gods Boek twee waarheden zie, die ik niet met elkaar in overeenstemming kan brengen, dan geloof ik ze beide. Er moet ergens een middenweg zijn, hoewel ik niet weet waar ik die dan moet vinden; en voor dat moment geloof ik zonder die verklarende waarheid. Daar liggen de twee zaken. God heeft ze gezegd, en zij moeten waar zijn, en het is aan mij om ze te geloven'.

Evenals Calvijn, legde ook Spurgeon een respectable zelfstandigheid van theologiseren aan de dag. Naar zijn eigen zeggen had hij de Christenreis van John Bunyan meer dan honderd keer gelezen en had hij voor deze Baptist een geweldige bewondering, maar dat belette hem niet om in de Christenreis een geduchte correctie aan te brengen: 'Ik ben een groot liefhebber van John Bunyan, maar ik geloof niet dat hij onfeilbaar is... John Bunyan plaatste het kwijtraken van de last te ver van het begin van de pelgrimsreis vandaan. Als hij bedoelt aan te tonen wat gewoonlijk gebeurt, dan heeft hij gelijk; maar als hij bedoelt te laten zien hoe het behoort te gebeuren, dan heeft hij ongelijk... het kruis dient rechtvoor het poortje te staan...'.


Reformatorisch

Op grond van de Heilige Schrift hield Spurgeon staande, dat de mens ten volle verantwoordelijk is om het Evangelie te geloven èn dat hij daartoe vanwege zijn zonde geheel en al onbekwaam is. En hij achtte het onmogelijk dit spanningsveld verstandelijk doorzichtig te maken, en iedere poging daartoe ongeoorloofd. Zowel het Hypercalvinisme als het Arminianisme maakte zich — naar het oordeel van Spurgeon — schuldig aan deze ongeoorloofde beredenering (rationalisering) van het Woord van God: 'Dezelfde moeilijkheid ontstaat, wanneer er gevraagd wordt: Hoe kunnen mensen verantwoordelijk zijn wanneer ze omkomen in de zonde, als genade alleen zo'n einde kan voorkomen? Iemand zegt: Maar ik begrijp deze leer niet. Misschien niet, maar bedenk dat, wanneer wij gehouden zijn u de waarheid te vertellen, wij niet gehouden zijn u de macht te geven om dit te begrijpen; en bovendien, dit is niet een onderwerp voor het begrip, het is een zaak van geloven omdat het geopenbaard is in het Woord van God. Het is één van de (niet verstandelijk te bewijzen) stellingen (axioma's) van de theologie, dat, als een mens behouden wordt, God daarvan al de eer moet hebben'.

Volgens Spurgeon was er een innerlijke verwantschap tussen het Hypercalvinisme (uiterst rechts) èn het Arminianisme (aanhangers van de leer van de vrije wil), omdat zij zich beiden schuldig maakten aan een ongeoorloofde beredenering of 'verstandelijking' van het Woord van God. Immers, het Arminianisme stelde, dat de zondaar bevolen werd om te geloven, en dat hij daarom daartoe in staat moest zijn — dit laatste is een verstandelijke conclusie. En het Hypercalvinisme stelde, dat de zondaar niet in staat is te geloven, en dat hij daarom daartoe niet bevolen kan worden — in dit laatste is evenzeer een verstandelijke conclusie, en wel de omgekeerde van de Arminiaanse. Maar beiden — zowel het Hypercalvinisme als het Arminianisme — maken zich schuldig aan het trekken van verstandelijke conclusies uit het niet te beredeneren Woord van God. Naar Spurgeons vaste overtuiging behoorde het tot de wezenlijke zaken van de theologische waarheid, dat de rede of het verstand (ratio) ondergeschikt werd gemaakt aan het geloof: 'Ik geloof, dat u het ongeloof beter zult uitroeien door uw geloof dan door uw verstand; door uw geloof en door uw handelen overeenkomstig uw overtuiging van de waarheid, zult u meer goed doen dan door middel van welk argument dan ook, hoe sterk het wellicht mag zijn'.

Daarom meende Spurgeon zijn standpunt te moeten bepalen tussen het Hypercalvinisme en het Arminianisme in, daarbij zelf te kennen gevend, dat hij een rasechte Calvinist was: 'Welnu, ik, die noch een Arminiaan ben noch een Hypercalvinist, maar een Calvinist van Calvijns eigen stempel, ik denk, dat ik tussen de twee partijen in kan staan'.

Zijn Calvinisme zou dan daarin bestaan, dat hij alles geloofde wat de Hypercalvi­nist geloofde, met dien verstande, dat hij — als het er op aan kwam — méér geloofde dan de Hypercalvinist; terwijl hij niet alles geloofde, wat de Arminiaan geloofde, maar tegelijkertijd wèl van mening was, dat de Arminiaan dikwijls op sommige punten in de leer gezonder was dan de Hypercalvinist.

Correctie

Spurgeon moet toch voortdurend een zeker 'mengsel' van het Hypercalvinisme — en in zekere zin ook van het Calvinisme — met het Arminianisme voor ogen hebben gestaan, wanneer hij als zijn mening te kennen gaf, dat het kenmerkend voor beiden was, dat de één de verticale en de ander de horizontale lijn in de theologie benadrukte: 'In feite denk ik, dat ik zou kunnen zeggen, dat George Whitefield (Calvinist) zijn oog strak had gericht op de hemel en dat hij alle waarheid las in het licht van God, terwijl John Wesley (Arminiaan) zijn oog gevestigd had op de mens, en met een traan in zijn oog, wenend over de val en het verderf van de mens, las hij de waarheid in het licht van zijn mededogen met de mens'.

Maar terwijl de één dit benadrukte en de ander dat, was — naar het oordeel van Spurgeon — het waarheidselement daar te vinden, waar de beide accenten elkaar 'kruisten'. Alleen dan werd de waarheid gesproken, wanneer de goddelijke souvereiniteit èn de menselijke verantwoordelijkheid gelijkelijk gepredikt werden: 'Die man zal de waarheid op het spoor zijn, die de waarheid op twee manieren kan lezen: hij, die de goddelijke souvereiniteit kan preken en toch de menselijke verantwoordelijkheid preekt'.

En naar Spurgeon's overtuiging kwam deze verantwoordelijkheid van de mens — in het Calvinisme — niet in gelijke mate aan de orde als de souvereiniteit van God: 'Ik verbind met wat genoemd wordt de calvinistische leer de andere leer van morele vrijheid en verantwoordelijkheid, die mij even waar lijkt te zijn. Mijn God is niet alleen maar een almachtig Wezen, Die dode materie kan regeren en ongevoelig atomen kan dwingen om Zijn wü te doen; maar Hij kan vrij handelende personen regeren, terwijl Hij hen absoluut vrijlaat en toch al Zijn doelstellingen met hen bereikt. Gods eeuwige bedoelingen worden volbracht, en toch blijven mensen verantwoordelijk vrij handelende personen van begin tot eind. Zegt u, dat u niet begrijpt hoe dit dan kan? Ik begrijp het ook niet, maar ik geloof het'. Met 'vrij handelende personen' bedoelde Spurgeon dan, dat er van Gods kant geen enkele dwang of drang is tot het kwade. Ongetwijfeld doelde hij hier op de verkeerd beredeneerde Calvinistische leer van de verwerping van eeuwigheid met alle gevolgen van dien voor betrokkenen in de tijd. Opnieuw wordt duidelijk, dat Spurgeon de leer van Calvijn vaak zag door de bril van het Hypercalvinisme. En zo gezien vocht hij dan tegen windmolens, want Calvijn hield wel degelijk de verantwoordelijkheid van de mens staande tegenover de souvereiniteit van God. Zonder dit te weten, zat Spurgeon m dit opzicht helemaal in het spoor van Calvijn.

Weliswaar heeft Spurgeon intuïtief haarscherp aangevoeld, dat beredenering van de Calvinistische leer van de dubbele praedestinatie (verkiezing èn verwerping van eeuwigheid) gaandeweg moest leiden tot een onderwaardering van de menselijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de goddelijke souvereiniteit.

In dit licht moet zijn verwerping van 'de verwerping van eeuwigheid' worden verstaan. De leer van de verwerping als praedestinatie (voorbestemming) achtte hij een te verstandelijk doordachte keerzijde van de uitverkiezing van eeuwigheid.

Spurgeon meende hier een scholastieke bloedstolling te signaleren, die levensgevaarlijk was voor de verantwoordelijkheid van de mens. Het is verbazend hoe theologisch (van God uit!) de niet-theoloog-vanprofessie vermocht te denken. Denken op de hoogte van het belijden: Ik heb geloofd, en daarom heb ik gesproken!
KDD
Berichten: 1664
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Long Reads

Bericht door KDD »

Thomas Boston schreef:

Jakobs worsteling om de zegen

En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent. Genesis 32:26.

Laten wij nu bezien, dat dit heilig aanhouden en volharden in de gebeden, de enige weg is om de zegen te verkrijgen.
1. De aanhoudende gebeden zijn de voetstappen der schapen. Wij vinden daarvan vele voorbeelden in de Bijbel. Wij hebben er een in onze tekst, en het voorbeeld van de bruid is een ander. Maar het voorbeeld van de Kanaänese vrouw is misschien het meest treffende voorbeeld in de he le Bijbel. Zij komt tot Christus en roept uit: "Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! Mijn dochter is deerlijk van de duivel bezeten." Zij wordt zeer ontmoedigd, want Christus schenkt geen aandacht aan haar. "Hij antwoordde haar niet een woord." Daarop volgde een andere tegenslag, want de discipelen zeiden: "Laat ze van U, want ze roept ons na." Maar zij houdt aan, en Christus spreekt, doch wat Hij zegt is meer ontmoedigend dan Zijn zwijgen. Want Hij schijnt haar af te wijzen, door haar te vertellen, dat "Hij niet gezonden was, dan tot de verlorene schapen van het huis Israëls," terwijl deze vrouw behoorde tot het vervloekte geslacht der Kanaänieten. Maar zij is besloten het niet op te geven. De
duivel was in haar huis, de duivel was in haar dochter, en zij kan er niet aan denken, terug te gaan, zonder verhoring. Daarom bidt zij opnieuw en zegt: "Heere, help mij!" Daarop volgt een vierde tegenslag, want de Heere vergelijkt haar bij een hond, want Hij zeide: "Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen." “Het is waar Heere,” zegt zij, "maar de hondekens eten ook van de brokskens die daar vallen van de tafel hunner heren." Naäman de Syriër was zulk een hond als ik, Rachab de hoer was zulk een hond als ik, en toch verkregen zij de zegen. Zegen ook mij! Christus beproefde haar niet verder, doch gaf haar wat zij vroeg. En hij prees haar, zeggende: "O vrouw, groot is uw geloof!"
2. Wij mogen hierdoor zien op de overvloeiende goedheid en weldadigheid van de Goddelijke natuur. "Zal God dan geen recht doen Zijnen uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Ik zeg u dat Hij hun haastelijk recht doen zal." Indien het de natuur is van ouders, hun kinderen lief te hebben, en hen te helpen tot het uiterste van hun vermogen, hoeveel te meer zal God het roepen van Zijn kinderen horen, en hun geven wat zij vragen. "Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden!" Lukas 11:13. De vergelijking wordt hier niet gemaakt tussen de gaven die natuurlijke ouders aan hun kinderen geven, en die welke onze hemelse Vader aan Zijn kinderen geeft, maar de vergelijking wordt gemaakt tussen de vriendelijkheid van de gevers jegens hun kinderen. Alle liefde en genegenheid die ouders van nature hebben jegens hun kinderen, is hun door God ingeplant, en daarom bezit God die liefde en genegenheid in een veel meer verhevene mate jegens Zijn kinderen. "Zal Hij Die het oor plant niet horen, en zal Hij Die het oog formeert, niet zien?"
3. De Heere staat aan Zijn volk dat heilig aandringen om de zegen toe. En daarom zal hij, die aanhoudt, overwinnen. Doch zij moeten leren bidden in Christus' Naam. Wij vinden in de Schrift verschillende voorbeelden en gelijkenissen van aanhoudend en dringend bidden, zoals in de gelijkenis van iemand die te middernacht tot zijn vriend ging, en zeide: “Vriend, leen mij drie broden.” Deze man werd verhoord omdat hij aanhield en sterk aandrong. Christus past deze gelijkenis toe en zegt: "Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt zal opengedaan worden." Er is een trapsgewijze opklimming in deze woorden. Eerst bidt, en verkrijgt gij het nog niet, zoekt dan, wat wijst op meer moeite en naarstigheid. En indien gij uw begeerte niet kunt verkrijgen door zoeken, klopt dan, door welk woord een groter aandrang en vurigheid wordt aangeduid.
Uit de gelijkenis van de vriend die te middernacht om drie broden vroeg, mogen wij opmerken, dat 1. Gods volk tot Hem mag komen ter aller tijd, zelfs ter middernacht. 2. Dat Hij hun toestaat ruim te vragen, drie broden, terwijl misschien minder ook genoeg was. 3. Dat zij van Hem mogen lenen, zonder een woord te spreken over betaling. 4. Dat het geloof zich niet schaamt zijn armoede aan God te vertellen. Want de man in de gelijkenis zeide: "Mijn vriend is van de reis gekomen, en ik heb niets wat ik hem voorzette."

Laat mij u vermanen te handelen volgens het vermaarde voorbeeld in de tekst, het worstelen van Jakob om de zegen. Gaat tot de Engel des verbonds, en smeek met heilige aandrang, en met een voornemen niet los te laten.
1. Zonder de zegen ligt u onder de vloek, en die is als een vuur dat verteert. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." Zonder de zegen zijn uw ziel en lichaam vervloekt Uw ziel kan dan niet voorspoedig zijn, en indien uw lichaam gezond is, zo is het als de os die ter slachting wordt geleid. Er is een vloek in alles wat u bezit, en in alles wat u doet. Het wordt alles tot zonde gerekend, zelfs uw Godsdienstplichten. Zie dan de noodzakelijkheid van het Verbond der genade, waarvan Jezus Borg geworden is, Die Zelf de vloek op Zich heeft genomen om Zijn volk er van te verlossen en ze te zegenen en hun het eeuwige leven te geven.
2. Let op de uitgebreidheid van de zegen. Hij strekt zich uit over uw persoon, uw lichaam en uw ziel. De zegen komt over uw aardse bezittingen en over uw kinderen. "De Heere zal de zegen over ulieden vermeerderen, over ulieden en over uw kinderen," Psalm 115:14. Voorzeker, gezegend is hij, en gezegend is het volk, dat door God gezegend wordt. De woorden die de vijandige Balak sprak tot Bileam, mogen wij met grote eerbied spreken tot God: "Ik weet dat wie Gij zegent, die zal gezegend zijn, en wie Gij vervloekt, die zal vervloekt zijn," Numeri 22:6.
3. God is gewillig u te zegenen in Christus Jezus. "God opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus, heeft Hem eerst tot u gezonden, dat Hij ulieden zegenen zoude, daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van zijn boosheden," Handelingen 3:26. De zegen is verkregen door de dure prijs van Christus' bloed. U kunt de zegen niet kopen, maar u mag er ernstig om vragen, en hem nederig ontvangen, door de hand des geloofs. Weet dan, dat op deze dag, de zegen en de vloek, het leven en de dood, u zijn voorgesteld!
En nu, wat hen betreft die het geestelijk zaad van Jakob zijn, gelovigen in Christus, ik wens dat u meer zult vertoeven bij de Bron van alle zegeningen, dan zult u "gespijzigd worden met de erve uws vaders Jakob; want de mond des Heeren heeft het gesproken,” Jesaja 58:14. Wanneer u een bijzonder verzoek hebt aan de troon der genade, enige bijzondere zegen begeert, beperk dan de Heere niet door aan uw tijden en gelegenheden vast te houden. Hij weet beter dan u, welke de beste tijden en gelegenheden zijn om te geven of in te houden. Hij weet wat nuttig voor u is. Houdt aan in de gebeden en worstel met Hem, en blijf uitzien en wachten, en u zult de zegen verkrijgen. Zegeningen waarop lang gewacht is en waarom veel gebeden is, gaan gepaard met grote vertroosting, wanneer wij ze ten laatste verkrijgen. Amen.
Plaats reactie