@Erasmiaan: Ik vermoed dat Wilhelm dit bedoelt:
De nodigende belofte, hoewel deze algemeen is, is even krachtig als de bijzondere belofte. Omdat zij algemeen is, neemt zij alle bepaling weg. Gaat heen en predikt het evangelie aan alle creaturen, die blijde tijding die al den volke wezen zal. Zo wie geloofd zal hebben, zal zalig worden. Komt tot Mij, en Ik zal u rust geven. Die wil die kome en neme het water des levens, enz. Iedere ziel, hoe weerspannig die tot dusver ook geweest is, wordt bevolen om op de nodigende belofte in de Naam van Christus te geloven, dat is Christus voor zichzelf aan te nemen, 1 Joh. 3:23; Joh. 1:12. Alle ongelovigheid betreffende de nodiging en betreffende de belofte bij de nodiging is zondig en verboden. Als iemand met overleg en kennis nog twijfelt aan de vervulling van de belofte, nadat hij Christus gewillig aangenomen heeft, vertoornt hij God. Hij neemt Gods waarheid en getuigenis niet met vol vertrouwen aan. Daarom mag en moet op het aanklevend geloof het verzekerd geloof onmiddellijk volgen, omdat men weet in Wie men geloofd heeft en aan Wie en op welke woorden men zijn ziel toevertrouwd heeft.
Al de heilige hoedanigheden of werkingen, waaraan in het Woord beloften verbonden zijn (bijvoorbeeld Matth. 5:39) zijn slechts aangenaam bij God, omdat ze voortkomen uit de vereniging met Christus door het geloof. Ze gaan vergezeld van de beoefening van het geloof. Daarom kan men in een goede zin met waarheid zeggen, dat het geloof alleen het teken tot verzekering van een ziel is, dat zij aangenomen is en zalig zal worden. Het geloof alleen brengt de ziel tot vereniging met Christus. Niet de liefde, niet de nederigheid, oprechtheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid, vreedzaamheid. Het geloof alleen is de voorwaarde van het genadeverbond. Het geloof alleen is het grote gebod van het evangelie. Alle andere kenmerken moeten tot dit kenmerken van het geloof teruggebracht worden en daardoor getoetst worden, terwijl zij ook hun voedsel en groei door middel van het geloof krijgen. Als armoede des geestes, zachtmoedigheid, honger en dorst naar de gerechtigheid, barmhartigheid, oprechtheid en vreedzaamheid bezien worden zonder de beoefening van het geloof, kunnen zij geen verzekerende kenmerken zijn. Zo is het ook met de liefde, goedheid, matigheid, enz. Daarom moeten we zeggen dat het grote wezenlijke grondkenmerk het geloof in de Heere Jezus is. Daarvan zijn alle andere kenmerken afhankelijk. Daartoe zijn alle kenmerken terug te brengen.
Met andere woorden: Als
eerst de onderstreepte zaken beleefd moeten worden, voordat Christus aangenomen moet worden, dan draait men de orde van bron en wat daaruit voortvloeit om. Dát is wat kán leiden tot een praktisch-hypercalvinisme of ten minste zo opgevat wordt. Het maakt elke vorm van een appèl op de hoorder onmogelijk als welmenend. Dat zou vanuit deze gedachtegang immers conclusiegeloof in de hand werken. Het verschil tussen waar geloof en conclusie zit in het Hypercalvinisme niet in de ware grond van het geloof, nl. als doodschuldige zondaar Christus omhelzen als persoonlijke Zaligmaker, maar in het vaststellen of de bevinding de juiste is ("zoals de ouden dat leerden"). Kortom, het fundament verschuift van Christus buiten ons naar het blijken van gewerkt heil in ons. Naast (en boven?) kenmerken die blijk geven van te rusten op het ware Fundament, zijn er in het praktisch-hypercalvinisme ook kenmerken noodzakelijk die de ervaring in de ziel tot ijkpunt makenvan het ware geloof.
Koelman wijst er er hier op dat dát een verkeerde voorstelling van zaken is. Hij kende dit probleem kennelijk ook in zijn tijd!
Het verwart de geloofsverzekering met het geloof dat zekerheid bevat. Het onderscheid dat de puriteinen ook zo duidelijk leerden (zekerheid van geloof en gevoel onderscheiden, ook in tijdsorde).