In een andere discussie werd Ursinus geciteerd:
Of het dankgebed in het doopformulier:Het is duidelijk, dat de doop zeer terecht aan de kleine kinderen bediend wordt, omdat zij tot de gemeente behoren, en als (in de gemeente) geboren burgers (= leden) en als door de Heilige Geest wedergeborenen, dienen aangenomen te worden … (Ursinus, Het Schatboek, Dordrecht 1978, p. 64).
Ik zou zelf de DL I.17 willen toevoegen:‘Almachtige God, wij danken en loven U, dat Gij ons en onze kinderen, door het bloed van Uw lieve Zoon Jezus Christus, al onze zonden vergeven, en ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggeboren Zoon en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt …
Nu wat vragen:Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.
1) Is mijn definitie van veronderstelde wedergeboorte correct?
2) Waarin wijken de bovenstaande citaten concreet af van de gedachte van veronderstelde wedergeboorte of hoe zijn ze in overeenstemming te brengen met het afwijzen van veronderstelde wedergeboorte?