eilander schreef:Wij denken te menselijk over God. Met eerbied gesproken: Hij had de wereld niet nodig om iets te doen te hebben; God had altijd volmaakt genoeg.
Daarnaast is het voor ons moeilijk om het begrip 'eeuwigheid' te doorgronden.
Deze dingen geven voor mij aan dat we ons op een terrein begeven waar we niet over na hoeven te denken.
Beste eilander, Bedankt voor je antwoord.
Ik ben het met je eens echter soms kan het goed zijn om erover na te denken en jezelf te verwonderen hoe een groot wonder het is. Hoe duister het woordje ' eeuwigheid'is. Wij gebruiken dit woord vaak.
Daarom een korte citaat van Augustinus:
Wie zal het vastgrijpen en tegenhouden,
opdat het een weinig stilsta en een weinig grijpe van de glans van de altijd stilstaande
eeuwigheid en die vergelijke met de tijden, die nooit stilstaan en zie, dat ze daarmee
niet vergeleken kan worden en zie, dat een lange tijd niet anders lang wordt dan
tengevolge van veel voorbijgaande bewegingen, die zich niet tegelijkertijd kunnen
uitstrekken; maar dat in de eeuwigheid niets voorbijgaat, maar dat daar alles in zijn
geheel tegenwoordig is; dat echter geen enkele tijd in zijn geheel tegenwoordig is: en
opdat het zie, dat al het verleden verdreven wordt door het toekomstige en al het
toekomstige volgt op het verleden en dat al het verleden en toekomstige aan datgene,
wat altijd tegenwoordig is, zijn bestaan ontleent en er uit voortkomt? Wie zal het hart
van de mensen grijpen, opdat het stilsta en zie, hoe het, op een bepaald punt staande,
spreekt van toekomstige en verleden tijden, maar hoe de eeuwigheid noch toekomstig
noch verleden is? Zou mijn hand daartoe in staat zijn, of zou de hand van mijn mond
door te spreken een zo grootse zaak verrichten?
Terugkomend op de vraag die ik stelde, Augustinus geeft het volgende antwoord:
14. Zie, ik antwoord hem, die vraagt: "Wat deed God, voordat Hij de hemel en de
aarde schiep?," ik antwoord hem niet, wat, naar men zegt, iemand eens geantwoord
heeft, terwijl hij schertsenderwijs de kracht van de vraag ontweek: "Hij bereidde de
hel toe voor lieden, die naar verborgen dingen speuren." Begrijpen is iets anders dan
lachen. Zo antwoord ik niet. Want liever antwoord ik: "ik weet niet, wat ik niet weet,"
dan dat ik dat antwoord geef, tengevolge waarvan hij, die diepzinnige dingen vroeg,
uitgelachen wordt en hij, die een onjuist antwoord gaf, wordt geprezen. Maar ik noem
U, o onze God, de Schepper van de gehele schepping en, wanneer men onder de
uitdrukking "de hemel en de aarde" de gehele schepping verstaat, dan zeg ik stoutweg:
"voordat God de hemel en de aarde schiep, deed Hij niets." Want wanneer Hij iets
gemaakt had, wat zou Hij anders gemaakt hebben dan een schepsel. En ik wilde wel,
dat ik al wat ik tot mijn nut begeer te weten, zo goed wist, als ik weet, dat geen enkel
schepsel gemaakt werd, voordat er enig schepsel gemaakt werd.
Als we dan iets verder lezen komen we tot de kern waar ik naar toe wilde:
XIII Vóór het begin van de schepping was er geen tijd.
15. Maar indien iemands gevleugelde geest ronddoolt door de voorstellingen van
vroegere tijden en er zich over verwondert, dat U Almachtige, Al scheppende en Al
onderhoudende God, Bouwheer van hemel en aarde, gedurende ontelbare eeuwen
gewacht hebt met een zo groot werk tot stand te brengen, dan moge hij tot bezinning
komen en opmerken, dat hij zich verwondert over iets, dat niet juist is. Want hoe
konden ontelbare eeuwen voorbijgaan, die U zelf niet gemaakt had, daar U de
Grondvester en Schepper van alle eeuwen bent? Of welke tijden zouden er geweest
zijn, die niet door U geschapen waren? Of hoe zouden zij zijn voorbijgegaan, als ze er
nooit geweest waren? Wanneer U dus de Maker van alle tijden bent en wanneer er een
tijd geweest is, voordat U de hemel en de aarde schiep, waarom zegt men dan, dat Gij
U van werken onthield? Want juist die tijd had U gemaakt en er konden geen tijden
voorbijgaan, voordat U tijden schiep. Indien er echter vóór hemel en aarde geen tijd
was, waarom vraagt men dan, wat U toen deed? Want er was geen "toen," toen er geen
tijd was.
16. En U gaat niet in tijd aan de tijden vooraf: anders zou U niet aan alle tijden
voorafgaan. Maar U gaat door de verhevenheid van de immer tegenwoordige
eeuwigheid aan al het verleden vooraf en U bent verheven boven al het toekomstige,
want dat is toekomstig en wanneer het gekomen zal zijn, zal het verleden zijn; maar U
bent dezelfde en Uw jaren zullen niet geëindigd worden. Uw jaren gaan niet en komen
niet: de onze echter gaan en komen, opdat ze allen komen. Uw jaren staan allen
tegelijk stil, omdat ze stil staan en ze gaan niet heen om door komende jaren
vervangen te worden, want ze gaan niet voorbij: onze jaren echter zullen er allen zijn,
wanneer zij allen er niet meer zullen zijn. Uw jaren zijn één dag en die dag van U
komt niet dagelijks, maar blijft heden, want Uw huidige dag maakt geen plaats voor
een dag van morgen, immers hij volgt ook niet op een dag van gisteren. Uw huidige
dag is de eeuwigheid: daarom hebt U Hem van eeuwigheid gegenereerd, tot wie U zei:
„heden heb ik U gegenereerd". Alle tijden hebt U gemaakt en U bent vóór alle tijden,
en te geen tijd was er geen tijd.
Nu dan zijn wij inderdaad niet vaak bezig met een menselijke gedachten van God en de eeuwigheid. Meten wij niet telkens met de term 'tijd' en staan wij er wel eens bij stil met wat hier boven door Augustinus aangehaald wordt.