Hier staat het OT vol van. De mens heeft een verantwoordelijkheid t.a.v Gods beloften en geboden. Ze wil geloofd en gehoorzaamd worden. Niet dat het geloof een kunstje van ons, mensen is, maar het is wel de roeping van God waarmee Hij ons roept. En wie Hij roept heeft Hij ook verkoren. Wie kan zeggen niet geroepen te zijn?
Wie ontkent dit dan?
Ik haal geen streep door Gods verkiezing, Ik haal een streep door de onduidelijke tegenwerping van Geledu, waar hij suggereert dat ik geen grond zou hebben voor (automatische) verwachting voor verbondskinderen op grond van Gods belofte, en dus de verkiezing stelt tegenover het verbond(sbelofte), -wat onmogelijk is. Uit het geciteerde Schriftgedeelte blijkt overduidelijk dat Paulus het zeer grote smart is dat het verbondsvolk ondanks zoveel gunstbewijzen en voordelen zich toch verhardt. Hij zou de straf voor hen wel willen dragen....
Paulus betoogt hier dat het ware Israel geen waar Israel was krachtens geboorte (uit Ismael) maar krachtens Gods belofte. En dat is precies wat ik wilde beklemtonen.
Geen kanttekening van de Statenvertaling, maar een kanttekening van Miscanthus. Echter, wat je hier nu zegt, schept bepaald geen duidelijkheid: “Paulus betoogt hier dat het ware Israël geen waar Israël was krachtens geboorte (…) maar krachtens Gods belofte. En dat is precies wat ik wilde beklemtonen.”
Maar lees eens goed. Wat zegt Paulus hier nu? Hij heeft in het voorafgaande gezegd dat voor alle Israëlieten de verbonden waren, en de wetgeving, en de beloftenissen. In vers 6-8 echter maakt hij ineens onderscheid tussen Israël en Israël, tussen de kinderen des vleses (het zaad van Abraham) en de kinderen der beloftenis. Maar de beloftenissen waren toch voor alle Israëlieten? Nee, blijkbaar toch niet.
Hier zie je dus dat HOEWEL de verbonden, de wetgeving en de beloftenissen voor het gehele Israël waren, de beloftenis IN FEITE alleen bestemd was voor ‘ware’ Israël, voor de uitverkorenen; zie de rest van Romeinen 9. Zie ook Romeinen 11:7: “... maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.”