Tja, je schuift de gereformeerde theologie nu iets in de schoenen wat ze eenvoudigweg niet beweert. Als je bijvoorbeeld de "Beknoptie gereformeerde dogmatiek" van van Genderen en Velema over dit onderwerp (het wezen van de kerk) erop naslaat, dan blijkt dat ze toch een andere voorstelling van zaken geven dan die je hier nu schetst. Dat maakt het tot een oneigenlijke discussie.Toeschouwer schreef: De waarheid is dat de Reformatie nooit toekwam aan het Goddelijke denkbeeld van de verborgenheid der gemeente, als het lichaam van Christus Ef. 3:9; En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;
1 Kor. 12:12,13; Want gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar een lichaam zijn, alzo ook Christus.
Want ook wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot een Geest gedrenkt.
Zij predikten de grote waarheid van de rechtvaardiging door het geloof en gaven de kerk de Bijbel, maar niet haar eigen identiteit terug. De inhoud van de profetie begrepen ze niet (zie hierover J.C. Reyle in “Verwacht u Hem?” p.146). Het kwam nooit verder en hoger dan de gedachte van de kerk dan voortzetting van de qahal, de volksvergadering van Israël, met alle aan de kerk wezensvreemde elementen van dien. Net als in de vierde eeuw werd ook de Reformatie, ooit als geloofsstrijd begonnen, steeds meer een politieke zaak. Het volk ging massaal over tot de “nye leer” en er ontstond een volkskerk, waarin de regering de ouderlingen benoemde en adellijke, maar pure ongelovige families het recht van approbatie hadden in kerkelijke aangelegenheden. De ecclesia werd de qahal, het nieuwe geestelijke Israël, met alle gevolgen van dien.
Paulus leert in Efeze 2 dat de gelovigen uit de heidenen, samengevoegd niet met Israël, maar met de gelovig Joden uit Israël, iets beters dan het letterlijke burgerschap van het etnische Israël gekregen hebben. Want zij zijn door het geloof in de Messias van Israël geen proselieten van Israël, maar medeburgers en medehuisgenoten binnen een betere gemeenschap. De Gemeente van Christus heeft zelfs een beter erfdeel dan Israël in het duizendjarig rijk. Want haar burgerschap is in de hemelen (Fill. 2), wat van het etnische Israël nooit gezegd is. Joodse en niet-joodse gelovigen zijn "mede-erfgenamen, niet van het land Israël, maar van de hele wereld en een hemels erfdeel (Rom. 4:13; 8:17)
Als ik het verschil mag samenvatten: jij zegt dat de kerk zichzelf uitsluitend en alleen als voortzetting van Israel ziet en dat ze zich daarmee schuldig maakt aan vervangingstheologie.
In plaats daarvan zouden we de kerk zo moeten zien dat ze een totale discontinuiteit heeft met het oudtestamentische Israel: een andere zegening, een andere aard en een andere bestemming. Eigenlijk een ander geloof ook.
Wat de gereformeerde theologie echter beweert, is dat er zowel sprake is van continuiteit als discontinuiteit. Daarmee spreekt ze dus (zoals zo vaak) met twee woorden en dat lijkt me gezonder dan alle eenzijdigheden.
Dat ze daarmee niet de bedelingenleer omarmt, is ook duidelijk. Immers: aangezien de bedelingenleer uitgaat van een tweedeling tussen Israel en gemeente (dat is de theologische vooronderstelling), zal ze zoveel mogelijk op de noemer van de discontinuiteit tussen die twee proberen te brengen.