Ik verbaas me nogal over deze stelling. Als ik het goed begrijp kan een kind van God wel overspel plegen, zelfs moorden begaan, maar geen goddeloze vrienden hebben. Het verbaast mij vooral omdat kinderen van God zelf ook goddeloos kunnen zijn. Dat sluit elkaar helaas niet uit.Een kind van God kan wel goddeloze kennissen hebben, maar geen goddeloze vrienden.
Los daarvan: ik vind het veel moeilijker om bevriend te zijn met een historisch 'gelovige' die goddeloos is, dan met iemand die niet in God gelooft.
En hoe zou deze dominee denken over kinderen die zich niet bekeren? En broers en zussen? Moet je die als kennissen behandelen? En wat heeft dat dan voor consequenties?
Ik vraag me af of deze dominee wel enig idee heeft wat hij schrijft. Hoe langer ik er over nadenk, hoe dommer ik de uitspraak vind.
Nu is het mogelijk een citaat dat uit zijn verband is gehaald, dus wellicht kan iemand het citaat in zijn verband plaatsen. Maar ik ben heel benieuwd naar andere gedachten hierover. Misschien zie ik iets over het hoofd.