Ik zit met het volgende vraagstuk:
In Lukas 9: 49-50 lezen wij het volgende:
Terwijl wij in Handelingen 19: 13-16 wij toch het volgende lezen:''En Johannes antwoordde en zeide: Meester! wij hebben een gezien, die in Uw Naam de duivelen uitwierp, en wij hebben het hem verboden, omdat hij U met ons niet volgt.
En Jezus zeide tot hem: Verbied het niet; want wie tegen ons niet is, die is voor ons.''
Hoe kan het geschieden dat de één wel in de naam van de Heere Jezus deze werken kan doen, los van de toenmalige groep discipelen en zelfs met de eigen goedkeuring van de Heere Jezus en de zeven zonen van Sceva niet?''En sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivel bezweerders, hebben zich onderwonden den Naam van den Heere Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus, Dien Paulus predikt!
Dezen nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodsen overpriester, die dit deden.
Maar de boze geest, antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij?
En de mens, in welken de boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden.''
Wat was het doorslaggevende verschil tussen beide gevallen?