Th.G. à Brakel schreef:Johannes spreekt ook van jongelingen, 1 Joh. 2: 13, te weten in Christus; dat zijn diegenen, die wat verder in de genade en wedergeboorte toegenomen hebben als de kinderen; gelijk de jongelingen sterker zijn als de kinderen, alhoewel zij zo hoog niet zijn gekomen in genade als de vaders.
Deze jongelingen hun kennis en begrip van Goddelijke dingen gaan hoger als die der kinderen, want zij hebben de zinnen meer geoefend tot onderscheiding van goed en kwaad, Hebr. 5: 14, zo van God en zijn weldaden, als van hun schuldigen plicht. Daartoe zijn zij doorgaans sterk in 't geloof, en geestelijke krachten, en zij kunnen meer en vaster op Gods Woord en beloften steunen, daarom zegt Johannes van hen: gij bent sterk en het Woord Gods blijft in u.
Zij worden ook veeltijds van God in zware en grote strijd gesteld met de duivel, Ef. 6, Openb. 12, als met hun eigen vlees, Gal. 5: 17, en over de betrachting der godzaligheid om God te dienen, en al meer toe te nemen, gelijkerwijs de jongelingen meest in de krijg gebruikt werden om te vechten, alzo werden deze jongelingen in Christus doorgaans in de strijd geoefend tegen de geestelijke vijanden, en God toont hen hoeveel zij lijden moeten om zijns naams wil, Hand. 9, en dat de hemel met geweld moet ingenomen worden, Matth. 11. God leidt hen dan dikwijls om in de dorre woestijn van aanvechting en ellende, eer hij naar hun hart spreekt, Hos. 2, gelijk hij Israël in de dorre woestijn omleidde eer hij ze in Kanaän bracht. En als God hun dan uiteindelijk een zonderlinge genade en vertroosting geeft, dat is dan als een teken van overwinning na veel en lang strijden, en de rust na zeer bloedige arbeid. Alhoewel God hen ondertussen in hun strijden in dien weg naar dat hemels Kanaän door de dorre woestijn van aanvechting, benauwdheid en verlating voedt met hemels brood tot hun versterking, als Israël in de woestijn met het manna en met het brood der engelen, om een groten weg met Elia te gaan, 1 Kon. 18.
Zo weet dan, mijn zoon, in de Heere, dat eer gij komen kon tot die hoge en nauwe gemeenschap met God, dat gij eerst moet strijden als een goed dienstknecht van Jezus Christus, 2 Tim. 2, want wij kunnen terstond niet komen tot rust voor de arbeid, en de overwinning uitroepen voor de strijd; ondertussen moet gij lopen in de weg des Heeren, en vergeten 't geen achter is, en u strekken tot hetgeen voren is, en jagen naar het wit tot de prijs der roeping Gods, die van boven is, Filip. 2: 13, want de openbaring van hemelse dingen is niet afgescheiden van een ijverige betrachting der godzaligheid, en zich tevreden te houden met die genade, die God geeft, totdat u hogere dingen geopenbaard worden. Ondertussen wees zeker, dat gij een kind Gods bent, zelfs uit de strijden dien gij onderworpen bent, want de duivel neemt krijg aan tegen diegenen, die het Woord Gods en het getuigenis van Jezus Christus houden, Openb. 12, en in de wedergeboorte strijdt het vlees tegen de geest. Gal. 5: 17, en daarom vervolgt u de Satan, omdat gij uit zijn rijk bent ontkomen, als Farao Israël, omdat zij uit Egypte waren getogen.
En hoe menigmaal heeft de Heere in uw zwakheid zijn sterkte betoond, dat gij voelde dat zijn genade u genoeg was, 1 Kor. 12.